Samenstelling
Depakine (Na-zout) Aanvullende monitoring Sanofi SA
- Toedieningsvorm
- Druppelvloeistof
- Sterkte
- 300 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 60 ml
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 400 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens 4 ml
- Toedieningsvorm
- Drank 'stroop, suikervrij'
- Sterkte
- 40 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 200 ml, 300 ml
- Toedieningsvorm
- Tablet, maagsapresistent 'Enteric'
- Sterkte
- 150 mg, 300 mg, 500 mg
Depakine (-zuur en Na-zout in verhouding 1:2, sterkte is uitgedrukt als het natriumzout) Aanvullende monitoring Sanofi SA
- Toedieningsvorm
- Tablet, deelbaar met gereguleerde afgifte 'Chrono'
- Sterkte
- 300 mg, 500 mg
- Toedieningsvorm
- Granulaat met gereguleerde afgifte 'Chronosphere'
- Sterkte
- 100 mg, 250 mg, 500 mg, 750 mg, 1000 mg
Natriumvalproaat (Na-zout) Aanvullende monitoring Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 60 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 250 ml + doseerlepel voor 2,5/5 ml
- Toedieningsvorm
- Tablet, maagsapresistent
- Sterkte
- 150 mg, 300 mg, 600 mg
Natriumvalproaat (-zuur en Na-zout in verhouding 1:2, sterkte is uitgedrukt als het natriumzout) Aanvullende monitoring Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte 'Chrono'
- Sterkte
- 300 mg, 500 mg
Orfiril (Na-zout) Aanvullende monitoring Pharmachemie bv
- Toedieningsvorm
- Oplossing voor injectie
- Sterkte
- 100 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 3 ml
Valproïnezuur Zetpillen FNA Aanvullende monitoring Formularium der Nederlandse Apothekers
- Toedieningsvorm
- Zetpil
- Sterkte
- 250 mg, 500 mg
In een vette basis. (Suppositoria acidi valproici FNA)
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Fycompa Aanvullende monitoring Eisai
- Toedieningsvorm
- Tablet, filmomhuld
- Sterkte
- 2 mg, 4 mg, 6 mg, 8 mg, 10 mg, 12 mg
- Toedieningsvorm
- Suspensie voor oraal gebruik
- Sterkte
- 0,5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- fles 340 ml (met 2 doseerspuiten voor orale toediening)
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Inovelon Eisai
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 200 mg, 400 mg
- Toedieningsvorm
- Suspensie voor oraal gebruik
- Sterkte
- 40 mg/ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Lyrica Upjohn EESV
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 25 mg, 75 mg, 150 mg, 300 mg
Pregabaline Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 25 mg, 75 mg, 150 mg, 300 mg
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- fles 473 ml met doseerspuit (5 ml) met schaalverdeling van 1,25 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Valproïnezuur is eerste keus bij focale epilepsie, de idiopathische vorm van gegeneraliseerde epilepsie, aanvallen met een onbekend begin, myoklonieën en bij absences, behalve bij vruchtbare meisjes en vrouwen. Bij hen komt valproïnezuur alleen in aanmerking als andere behandelingen niet effectief zijn of niet worden verdragen. Schrijf valproïnezuur bij vruchtbare vrouwen alleen voor in combinatie met effectieve anticonceptie.
Offlabel: (dreigende) Status epilepticus: Geef bij een epileptisch insult dat langer dan vijf minuten duurt offlabel midazolam nasaal, oromucosaal of intramusculair. Herhaal dit wanneer er vijf minuten na toediening nog symptomen zijn en verwijs met spoed naar de tweedelijnszorg. Diazepam rectiole is tweede keus bij volwassenen en een gelijkwaardig alternatief bij kinderen, en kan voor beide groepen in de thuissituatie soms eerste keus zijn als noodmedicatie. Overweeg in de tweede lijn bij voortdurende convulsieve status epilepticus indien deze niet met een benzodiazepine is onderdrukt: fenytoïne, offlabel valproïnezuur of offlabel levetiracetam (alle intraveneus).
Een bipolaire stoornis wordt behandeld door of in overleg met een specialistisch team. Bij een ernstige manische episode zijn haloperidol, olanzapine, quetiapine of risperidon de middelen van eerste keus. Bij een ernstige depressieve episode zijn quetiapine óf de combinatie van olanzapine met fluoxetine (SSRI) de middelen van eerste keus. Overweeg lithium of valproïnezuur als monotherapie bij beide soorten episoden.
Als onderhoudsbehandeling van een bipolaire stoornis is lithium het middel van eerste keus, omdat lithium behalve de kans op recidieven van manie en depressie, ook de kans op suïcide vermindert. Overweeg valproïnezuur, quetiapine of olanzapine als tweede keus voor de onderhoudsbehandeling, bij gebleken effectiviteit tijdens de acute behandelfase, of bij onvoldoende effect en/of onverdraaglijke bijwerkingen van lithium.
Offlabel: Als profylaxe van episodische migraine zijn metoprolol en candesartan (offlabel) middelen van eerste keus. Vervolgens komt amitriptyline als alternatief in aanmerking en in de tweedelijnszorg ook de anti-epileptica, topiramaat of valproïnezuur (alleen bij mannen, offlabel). Bij profylaxe van chronische migraine in geval van medicatieovergebruikshoofdpijn eerst stoppen met het gebruik van alle hoofdpijnmedicatie gedurende 2–3 maanden (detoxificatie). Herevalueer na detoxificatie de primaire hoofdpijndiagnose en start zo nodig profylaxe voor episodische migraine of, indien toch sprake is van chronische migraine, met topiramaat of valproïnezuur (in de tweedelijnszorg).
Bij meisjes en vrouwen die zwanger kunnen worden komt valproïnezuur alleen in aanmerking bij epilepsie en manie als andere behandelingen niet effectief zijn of niet worden verdragen. Schrijf bij vruchtbare vrouwen valproïnezuur alleen voor, in combinatie met effectieve anticonceptie en breng de patiënte hiervan op de hoogte (informed consent).
Bij het voorschrijven van dit geneesmiddel dient volgens de Regeling Geneesmiddelenwet de reden van voorschrijven op het recept te worden vermeld.
Let op! de concentratie van de drankvorm verschilt per merknaam.
Advies
Bij focale (voorheen partiële) epilepsie heeft als onderhoudsbehandeling lamotrigine de voorkeur. Lacosamide en levetiracetam zijn geschikte alternatieven. Op basis van patiëntkenmerken kunnen carbamazepine, oxcarbazepine, topiramaat, valproïnezuur of zonisamide worden overwogen. Kies als adjuvante behandeling bij voorkeur een van de volgende middelen: brivaracetam, carbamazepine, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, oxcarbazepine, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Geef bij epileptische aanvallen met een gegeneraliseerd begin valproïnezuur (voorkeur), lamotrigine, levetiracetam of evt. topiramaat als monotherapie. Bij gegeneraliseerde aanvallen met myoklonieën geen lamotrigine geven. Kies bij falen van monotherapie als adjuvante behandeling een van de volgende middelen: brivaracetam, clobazam, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Advies
Bij de behandeling van Lennox-Gastautsyndroom heeft rufinamide een beperkte plaats, namelijk na falen van de eerste- en tweedekeusmiddelen, en vóór de inzet van felbamaat als laatste redmiddel. Rufinamide is bij andere vormen van epilepsie niet geïndiceerd.
Advies
Bij focale (voorheen partiële) epilepsie heeft als onderhoudsbehandeling lamotrigine de voorkeur. Lacosamide en levetiracetam zijn geschikte alternatieven. Op basis van patiëntkenmerken kunnen carbamazepine, oxcarbazepine, topiramaat, valproïnezuur of zonisamide worden overwogen. Kies als adjuvante behandeling bij voorkeur een van de volgende middelen: brivaracetam, carbamazepine, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, oxcarbazepine, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
De respons op farmacotherapie is bij neuropathische pijn vaak matig; niet-medicamenteuze behandeling staat centraal. Bij trigeminusneuralgie is carbamazepine, of eventueel oxcarbazepine (offlabel) de eerste keus. Volgens de richtlijn Pijnlijke diabetische neuropathie bestaat bij deze neuropathie een lichte voorkeur om te beginnen met een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI): duloxetine, of eventueel venlafaxine (offlabel). Kies bij polyneuropathie, uitgezonderd HIV-neuropathie, conform de richtlijn Polyneuropathie uit de hierna beschreven drie farmacologische groepen. Kies het middel dat het beste past bij het profiel van de patiënt, uitgaande van de contra-indicaties en de te verwachten bijwerkingen. Kies een tricyclisch antidepressivum, namelijk amitriptyline en bij ouderen nortriptyline; of een SNRI, namelijk duloxetine of eventueel venlafaxine (offlabel); of een anti-epilepticum, namelijk gabapentine of pregabaline. Overweeg als een van deze middelen wel enig, maar onvoldoende effect heeft, een combinatie met een middel uit een andere farmacologische groep. Overweeg als lokale klachten op de voorgrond staan, de cutane toepassing van capsaïcine of lidocaïne. De NHG-Standaard Pijn maakt geen onderscheid in de behandeling van diabetische neuropathie of polyneuropathie. De Standaard beveelt als eerste keus een TCA aan; als tweede keus gabapentine en als derde keus pregabaline of duloxetine. Bij HIV-neuropathie zijn bovengenoemde middelen, mogelijk de capsaïcine-pleister uitgezonderd, niet effectief.
Bij een angststoornis met een geringe ziektelast volstaan voorlichting en zelfhulpadviezen. Bij onvoldoende effect daarvan of bij ernstige ziektelast zijn cognitieve gedragstherapie, een antidepressivum of beide aangewezen. Er is een lichte voorkeur voor SSRI’s boven serotonerge TCA’s vanwege een geringere kans op ernstige bijwerkingen. Bij sociale fobie komen TCA’s niet in aanmerking. Na herstel van de angststoornis is begeleiding bij het stoppen van het antidepressivum en terugvalpreventie belangrijk. Bij examenangst/plankenkoorts kan incidenteel propranolol gegeven worden. Pregabaline heeft alleen een plaats in de behandeling van gegeneraliseerde angststoornissen indien niet wordt uitgekomen met antidepressiva of buspiron, omdat de effectiviteit van pregabaline op de langere termijn nog onvoldoende duidelijk is.
Indicaties
- Idiopathische gegeneraliseerde epilepsie: typische en atypische absences (petit-mal-aanval), myoklonieën, tonisch-klonische aanvallen (grand-mal-aanval) en mengvormen hiervan. Indien niet reagerend op andere anti-epileptica: symptomatische vormen van gegeneraliseerde epilepsie, vooral de akinetische en atonische aanvallen.
- Focale (voorheen partiële) epilepsie, zowel met elementaire (focale) als complexe (psychomotorische) verschijnselen. Combinatie met andere anti-epileptica is hierbij vaak nodig.
- Manische episode bij bipolaire depressie, wanneer lithium is gecontra-indiceerd of niet wordt verdragen. Bij patiënten met acute manie, die reageerden, voortzetting van de behandeling na de manische episode overwegen.
- Offlabel: onderhoudsbehandeling van migraine bij mannen.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Adjuvans bij focale (voorheen partiële) epilepsie met of zonder secundaire generalisatie bij patiënten ≥ 4 jaar;
- Adjuvans bij primaire gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen bij patiënten ≥ 7 jaar met idiopathische gegeneraliseerde epilepsie.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Adjuvans bij Lennox-Gastautsyndroom bij volwassenen en kinderen vanaf 1 jaar.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Adjuvante behandeling van focale (voorheen partiële) epilepsie met of zonder secundair gegeneraliseerde aanvallen;
- Perifere en centrale neuropathische pijn;
- Gegeneraliseerde angststoornis;
- Offlabel: Matig tot ernstig idiopatisch restless-legssyndroom (RLS).
Gerelateerde informatie
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Valproïnezuur van tdm-monografie.org (van de NVZA).
Depakine Chrono 300 mg is ook geschikt voor kinderen.
Epilepsie
Volwassenen
Begindosering 10–20 mg/kg lichaamsgewicht per dag in twee of meer giften. De dosis kan wekelijks (bij 'Chronosphere' elke 2–3 dagen) worden verhoogd met 5–10 mg/kg per dag, tot het gewenste resultaat is bereikt.
In het algemeen is de onderhoudsdosering 20–30 mg/kg per dag (spreiding: 9–35 mg/kg per dag). Gebruikelijke dosering: 900–2500 mg per dag. Bij doseringen > 35 mg/kg/dag de plasmaspiegel bepalen.
Kinderen
Gewoonlijk 20–30 mg/kg per dag (spreiding: 15–60 mg/kg per dag). Bij doseringen > 35 mg/kg/dag de plasmaspiegel bepalen.
Indien orale toediening tijdelijk niet mogelijk is bij patiënten die reeds oraal valproïnezuur gebruiken, kan een i.v.-injectie of continu i.v.-infuus worden gegeven met een dosering vergelijkbaar aan die van de orale toediening. Bij overige patiënten is de aanbevolen dosering 400–800 mg via langzame i.v.-injectie gedurende 3–5 min, afhankelijk van het lichaamsgewicht (tot 10 mg/kg), gevolgd door continue of herhaalde infusie tot max. 2500 mg per dag.
Manische episode
Volwassenen
Oraal: begindosering: 750 mg/dag in verdeelde doses (in klinische studies was een startdosis van 20 mg/kg ook aanvaardbaar); formuleringen met gereguleerde afgifte kunnen 1–2×/dag worden toegediend; vervolgens verhogen tot het gewenste effect is bereikt. Gemiddelde dosis: 1000–2000 mg/dag. Patiënten met doses > 45 mg/kg/dag, zorgvuldig controleren.
Offlabel: Migraineprofylaxe bij mannen
Volwassenen
Preparaat met gereguleerde afgifte: volgens de NHG-Standaard Hoofdpijn (2014): 500 mg 1–2×/dag. Volgens NVN-richtlijn migraine (2017): start met 300 mg 1×/per dag, vervolgens elke 2 weken verhogen tot onderhoudsdosering 300–500 mg 2×/dag; max. 1500 mg/dag.
Kinderen
Preparaat met gereguleerde afgifte: Volgens NVN-richtlijn migraine (2017): dosering opbouwen tot 10 mg/kg lichaamsgewicht per dag.
Verminderde nierfunctie: de dosering aanpassen aan de hand van de klinische controle; een lagere dosering kan nodig zijn. Valproïnezuur is dialyseerbaar.
Verminderde leverfunctie: gebruik is gecontra-indiceerd.
Bij een vrouw die zwanger kan worden: valproïnezuur niet gebruiken tenzij andere behandelingen ondoeltreffend zijn of niet worden verdragen; valproïnezuur bij voorkeur gebruiken als monotherapie in de laagst werkzame dosis, indien mogelijk als preparaat met gereguleerde afgifte om hoge piekplasmaspiegels te voorkomen. De dagdosis opsplitsen in ten minste twee enkelvoudige doses. Opstarten en controleren mag alleen door een gespecialiseerde arts met ervaring in de behandeling van epilepsie of bipolaire stoornis en in overeenstemming met het zwangerschapspreventieprogramma voor valproïnezuur; zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Toediening
- Oraal: innemen tijdens de maaltijd, de capsules/tabletten/granulaat met gereguleerde afgifte en maagsapresistente tabletten/capsules zónder kauwen. Het 'Chronosphere' granulaat niet met warme of hete eet- en drinkwaren innemen. De tabletten en drank niet innemen met koolzuurhoudende dranken. De tabletten van Depakine Chrono zijn deelbaar. Van Depakine 'Chrono' zijn er echter parallelproducten in de handel zonder breukgleuf die niet gebroken kunnen worden zonder verlies van de gereguleerde afgifte.
- Injectievloeistof: deze direct na de bereiding gebruiken; alleen geschikt voor eenmalig gebruik.
Doseringen
Focale aanvallen
Volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar (incl. ouderen > 65 j.)
Begindosering: 2 mg (= 4 ml suspensie) 1×/dag. Op geleide van de klinische respons en het kunnen verdragen, in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 2 mg, titreren tot een onderhoudsdosis van 4–8 mg/dag; indien nodig in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 2 mg verder verhogen tot 12 mg/dag. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel niet verkorten met tussenpozen van ten minste 2 weken ophogen. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel wel verkorten, met tussenpozen van ten minste 1 week titreren. Effectieve dosis: 4–12 mg (= 8–24 ml suspensie)/dag.
Patiënten 4–11 jaar
Met een gewicht ≥ 30 kg: begindosering 2 mg (= 4 ml suspensie) 1×/dag. Op geleide van de klinische respons en het kunnen verdragen, in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 2 mg, titreren tot een onderhoudsdosis van 4–8 mg/dag (= 8–16 ml suspensie/dag); indien nodig in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 2 mg verder verhogen tot max. 12 mg/dag. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel niet verkorten, met tussenpozen van ten minste 2 weken titreren. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel wel verkorten, met tussenpozen van ten minste 1 week titreren.
Met een gewicht van 20 -30 kg: Begindosering: 1 mg (= 2 ml suspensie) 1×/dag. Op geleide van klinische respons en het kunnen verdragen in stappen van 1 mg/dag met tussenpozen van ten minste 1-2 weken titreren tot een onderhoudsdosis van 4–6 mg/dag (= 8–12 ml suspensie/dag); indien nodig in stappen van 1 mg met tussenpozen van ten minste 1-2 weken verder verhogen tot max. 8 mg/dag. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel niet verkorten met tussenpozen van ten minste 2 weken titreren. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel wel verkorten met tussenpozen van ten minste 1 week titreren.
Met een gewicht < 20 kg: begindosering 1 mg (= 2 ml suspensie) 1×/dag. Op geleide van klinische respons en het kunnen verdragen, in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 1 mg, titreren tot een onderhoudsdosis van 2–4 mg/dag (= 4–8 ml suspensie/dag); indien nodig in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 0,5 mg verder verhogen tot max. 6 mg/dag. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel niet verkorten met tussenpozen van ten minste 2 weken titreren. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel wel verkorten, met tussenpozen van ten minste 1 week titreren.
Primair gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen
Volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar (incl. ouderen > 65 j.)
Begindosering 2 mg (= 4 ml suspensie) 1×/dag. Op geleide van klinische respons en het kunnen verdragen, in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 2 mg, titreren tot een onderhoudsdosis van max. 8 mg/dag; indien nodig in tweewekelijkse stappen van 2 mg verder verhogen tot 12 mg/dag. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel niet verkorten met tussenpozen van ten minste 2 weken ophogen. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel wel verkorten, met tussenpozen van ten minste 1 week titreren. Effectieve dosis: max. 8 mg (= 16 ml suspensie)/dag.
Patiënten 7–11 jaar
Met een gewicht ≥ 30 kg: begindosering 2 mg (= 4 ml suspensie) 1×/dag. Op geleide van klinische respons en het kunnen verdragen, in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 2 mg, titreren tot een onderhoudsdosis van 4–8 mg/dag (= 8–16 ml suspensie/dag); indien nodig in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 2 mg verder verhogen tot max. 12 mg/dag. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel niet verkorten met tussenpozen van ten minste 2 weken titreren. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel wel verkorten, met tussenpozen van ten minste 1 week titreren.
Met een gewicht van 20–30 kg: begindosering 1 mg (= 2 ml suspensie) 1×/dag. Op geleide van klinische respons en het kunnen verdragen, in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 1 mg, titreren tot een onderhoudsdosis van 4–6 mg/dag (= 8–12 ml suspensie/dag); indien nodig in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 1 mg verder verhogen tot max. 8 mg/dag. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel niet verkorten met tussenpozen van ten minste 2 weken titreren. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel wel verkorten, met tussenpozen van ten minste 1 week titreren.
Met een gewicht < 20 kg: begindosering 1 mg (= 2 ml suspensie) 1×/dag. Op geleide van klinische respons en het kunnen verdragen, in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 1 mg, titreren tot een onderhoudsdosis van 2–4 mg/dag (= 4–8 ml suspensie/dag); indien nodig in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 0,5 mg verder verhogen tot max. 6 mg/dag. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel niet verkorten met tussenpozen van ten minste 2 weken titreren. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel wel verkorten, met tussenpozen van ten minste 1 week titreren.
Eén gemiste dosis hoeft men niet in te halen; bij meer dan één gemiste dosis gedurende een doorlopende periode van minder dan 5 halfwaardetijden (3 weken voor patiënten die geen perampanelmetabolisatie-inducerende anti-epileptica innemen, 1 week voor patiënten die perampanelmetabolisatie-inducerende anti-epileptica innemen) overwegen de behandeling opnieuw te beginnen vanaf het laatste dosisniveau. Indien langer dan 5 halfwaardetijden is gestopt, opnieuw vanaf de startdosering titreren.
Bij staken indien mogelijk geleidelijk afbouwen; als het absoluut nodig is kan men ook abrupt stoppen in verband met de lange halfwaarde tijd van perampanel.
Verminderde nierfunctie: Bij een lichte nierfunctiestoornis is een dosisaanpassing niet nodig. Bij een matige of ernstige nierfunctiestoornis, of bij hemodialyse wordt gebruik afgeraden.
Verminderde leverfunctie: Bij een lichte of matige leverfunctiestoornis niet sneller dan elke 2 weken titreren met doses van 2 mg en is de max. dosering 8 mg (=16 ml suspensie)/dag. Bij een ernstige leverfunctiestoornis wordt gebruik afgeraden.
Toediening: Eenmaal per dag innemen vóór het naar bed gaan, al dan niet met voedsel. De tablet niet kauwen of breken, maar heel doorslikken. De suspensie voor oraal gebruik vóór gebruik ten minste 5 seconden schudden.
Doseringen
Bij gelijke doses zijn de suspensie voor oraal gebruik en de tablet onderling uitwisselbaar. Tijdens de overschakelingsperiode de patiënt monitoren.
De 200 mg tablet heeft een breukstreep waardoor een dosering van 100 mg kan worden verkregen. Indien de aanbevolen berekende dosis niet haalbaar is de dosis afronden naar de dichtsbijzijnde hele tablet van 100 mg.
Lennox-Gastautsyndroom
Volwassenen (incl. > 65 jaar) en kinderen ≥ 4 jaar en ≥ 30 kg
zonder comedicatie met valproïnezuur: begindosering: 200 mg (= 5 ml) 2×/dag, op geleide van respons en tolerantie om de dag dosering verhogen met 400 mg/dag. Bij 30–50 kg: max. 900 mg (= 22,5 ml) 2×/dag. Bij 50–70 kg: max. 1200 mg (= 30 ml) 2×/dag. Bij ≥ 70 kg: max. 1600 mg (= 40 ml) 2×/dag.
in combinatie met valproïnezuur: begindosering: 200 mg (= 5 ml) 2×/dag, op geleide van respons en tolerantie om de dag dosering verhogen met 400 mg/dag. Bij 30–50 kg: max. 600 mg (= 15 ml) 2×/dag. Bij 50–70 kg: max. 800 mg (= 20 ml) 2×/dag. Bij ≥ 70 kg: max. 1100 mg (= 27,5 ml) 2×/dag.
Kinderen ≥ 4 jaar en < 30 kg
zonder comedicatie met valproïnezuur: begindosering: 100 mg (= 2,5 ml) 2×/dag, op geleide van respons en tolerantie elke derde dag dosering verhogen met 200 mg/dag tot max. 500 mg (= 12,5 ml) 2×/dag.
in combinatie met valproïnezuur : begindosering: 100 mg (= 2,5 ml) 2×/dag, op geleide van respons en tolerantie na minimaal 2 dagen dosering verhogen met 200 mg/dag tot max. 300 mg (= 7,5 ml) 2×/dag.
Kinderen 1–4 jaar
zonder comedicatie met valproïnezuur: begindosering: 10 mg/kg/dag verdeeld over 2 doses met 12 uur ertussen, vervolgens dosering op geleide van respons en tolerantie elke derde dag verhogen met max. 10 mg/kg/dag tot een onderhoudsdosis van max. 45 mg/kg/dag verdeeld over 2 doses met 12 uur ertussen.
in combinatie met valproïnezuur: begindosering: 10 mg/kg/dag verdeeld over 2 doses met 12 uur ertussen, vervolgens dosering op geleide van respons en tolerantie elke derde dag verhogen met max. 10 mg/kg/dag tot een onderhoudsdosis van max. 30 mg/kg/dag verdeeld over 2 doses met 12 uur ertussen.
Verminderde nierfunctie: een dosisaanpassing is niet nodig.
Verminderde leverfunctie: wees voorzichtig bij licht tot matig gestoorde leverfunctie: zorg voor zorgvuldige dosistitratie. Rufinamide niet gebruiken bij ernstig gestoorde leverfunctie.
Bij staken van de behandeling de dosis geleidelijk afbouwen; in klinisch onderzoek gebeurde dit door het verlagen van de dosis met ca. 25% om de twee dagen.
Toediening: de tablet 's ochtends en 's avonds in 2 gelijke doses met water innemen, gelijktijdig met voedsel. Bij problemen met slikken, kan men tabletten fijnmaken en in een half glas water toedienen. De suspensie vóór elke toediening goed schudden. De toediening van de suspensie kan via een enterale voedingssonde; na toediening de sonde ten minste eenmaal doorspoelen met 1 ml water om zeker te zijn van een passende dosering.
Doseringen
De dosering van 150–600 mg (= 7,5–30 ml drank) per dag wordt verdeeld over 2–3 gelijke giften. Het kan met of zonder voedsel worden ingenomen.
Epilepsie
Volwassenen (incl. ouderen)
begindosering 150 mg (7,5 ml) per dag in 2–3 giften, op geleide van individuele reactie en het kunnen verdragen, na 1 week verhogen tot 300 mg (15 ml) per dag. Na een extra week kan de maximale dosering van 600 mg (30 ml) per dag worden bereikt.
Neuropathische pijn
Volwassenen (incl. ouderen)
begindosering 150 mg (7,5 ml) per dag in 2–3 giften, op geleide van individuele reactie en het kunnen verdragen, na 3–7 dagen verhogen tot 300 mg (15 ml) per dag. Na een extra week kan indien nodig worden verhoogd tot de maximale dosering van 600 mg (30 ml) per dag.
Gegeneraliseerde-angststoornis
Volwassenen (incl. ouderen)
150–600 mg (7,5–30 ml) per dag in 2–3 giften; begindosering: 150 mg (7,5 ml) per dag, indien nodig na 1 week verhogen tot 300 mg (15 ml) per dag, na een volgende week tot 450 mg (22,5 ml) per dag en na nog een week tot max. 600 mg (30 ml) per dag.
Restless-legssyndroom (offlabel)
Volwassenen (incl. ouderen)
Volgens de NHG-Standaard Slaapstoornissen, module Overige slaapstoornissen: Restless-legssyndroom: 1×/dag 25 mg 2-3 uur voor het slapengaan, vervolgens na 1 week zo nodig stapsgewijs verhogen naar max. 300 mg 1×/dag. De respons en voortzetting van de behandeling na maximaal 6 weken evalueren. De NHG adviseert langdurig gebruik te vermijden; bij voldoende effect en acceptabele bijwerkingen: continueer het gebruik gedurende 3-6 maanden, probeer hierna de medicatie op proef geleidelijk af te bouwen in enkele weken. Bij onvoldoende effect of onacceptabele bijwerkingen: stop de medicatie geleidelijk: verlaag de dosering eerst gedurende 1 week naar de startdosering.
Bij verminderde nierfunctie de dosering aanpassen: Volgens de NHG-Standaard Slaapstoornissen, module Overige slaapstoornissen: Restless-legssyndroom: bij een creatinineklaring 30–50 ml/min dosering halveren; bij een creatinineklaring van 10–30 ml/min een kwart van de dosering geven.
Bij verminderde nierfunctie de dosering aanpassen: bij een creatinineklaring 30–60 ml/min is de begindosering 75 mg (3,75 ml) per dag; max. dosis 300 mg (15 ml) per dag; bij een klaring van 15–30 ml/min is de begindosering 25–50 mg (1,25–2,5 ml) per dag; max. dosis 150 mg (7,5 ml) per dag verdeeld over 1–2 gelijke giften; bij een klaring < 15 ml/min is de begindosering 25 mg (1,25 ml) per dag; max. 75 mg (3,75 ml) per dag in één dagdosis; bij hemodialyse wordt naast de dagelijkse dosering direct na elke hemodialyse een extra dosis gegeven van 25 mg (1,25 ml) in het begin tot max. 100 mg (5 ml) eenmaal per dag.
Bij verminderde leverfunctie is een dosisaanpassing niet nodig.
Bij staken van de behandeling de dosering geleidelijk afbouwen over minstens een week.
Toediening: de capsules en de drank kunnen met en zonder voedsel worden ingenomen. De drank wordt afgeleverd met een doseerspuit met schaalverdeling van 1,25 ml en een 'Press In Bottle Adapter' (PIBA).
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): tremor, misselijkheid.
Vaak (1-10%): anemie, trombocytopenie, overgevoeligheid, hyponatriëmie, verwardheid, agressie, agitatie, aandachtsstoornis, hallucinaties, duizeligheid, extrapiramidale aandoeningen, (verergering van) convulsies, slaperigheid, stupor, verminderd geheugen, hoofdpijn, nystagmus, doofheid, hemorragie, braken, buikpijn en diarree, gingiva-aandoening (-dysplasie), stomatitis, leverbeschadiging, alopecia, nagelafwijking, nagelbedstoornis, urine-incontinentie, onregelmatige menses, dysmenorroe, verhoogd gewicht.
Soms (0,1-1%): leukopenie, pancytopenie (afhankelijk van dosering en relatief vaak bij vrouwen en ouderen), SIADH, hyperandrogenisme (hirsutisme, virilisme, acne, mannelijk alopeciapatroon, en/of androgenen verhoogd), lethargie die soms leidt tot voorbijgaand coma (encefalopathie), reversibel parkinsonisme, ataxie, paresthesie, (cutane) vasculitis, pleurale effusie, pancreatitis (soms met fataal verloop), angio-oedeem, huiduitslag, haaraandoening (abnormale textuur, kleurverandering, abnormale haargroei), nierfalen, amenorroe, perifeer oedeem, hypothermie, hypothyroïdie.
Zelden (< 0,1%): factor VIII-deficiëntie, beenmergfalen (waaronder erytrocytaire aplasie en agranulocytose), macrocytaire anemie, myelodysplastisch syndroom, gegeneraliseerde lupus erythematodes, hyperammoniëmie, zwaarlijvigheid, abnormaal gedrag, psychomotorische hyperactiviteit, leerstoornis, reversibele dementie samenhangend met reversibele cerebrale atrofie, cognitieve aandoening, diplopie, leverfunctiestoornis, leverfalen, porfyrie, geneesmiddelenreactie met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS), erythema multiforme, Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse, rabdomyolyse, nachtelijke enurese, syndroom van Fanconi, tubulo-interstitiële nefritis, mannelijke onvruchtbaarheid, polycystisch ovarium syndroom, verlaagde stollingsfactoren, abnormale coagulatietest.
Zeer zelden (< 0,01%): gynaecomastie, macrocytose, reversibele dementie.
Verder zijn gemeld: lymfocytose, verlengde bloedingstijd (door beïnvloeding van de trombocytenaggregatie), hypocarnitinemie, apathie (bij combinatie met ander anti-epileptica), sedatie, maag-darmstoornissen, constipatie, toename of afname van de eetlust, exanthemateuze huiduitslag. Verminderde botdichtheid, osteopenie, osteoporose en botbreuken na langdurige behandeling. Verworven anomalie van Pelger-Huët, met en zonder myelodysplastisch syndroom. Congenitale misvormingen en ontwikkelingsstoornissen.
De bijwerkingen bij kinderen zijn vergelijkbaar met die bij volwassenen, maar sommige bijwerkingen zijn ernstiger of treden vaker op: psychische stoornissen als agressie, agitatie, aandachtsstoornis, abnormaal gedrag, psychomotorische hyperactiviteit en leerstoornis. Verder: bij zuigelingen en kinderen < 3 jaar: ernstige leverschade; bij jonge kinderen: pancreatitis (risico neemt af bij ouder worden).
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): duizeligheid en slaperigheid.
Vaak (1-10%): veranderde eetlust, agressie, boosheid, angst, verwarde toestand, ataxie, dysartrie, evenwichtsstoornis, prikkelbaarheid, dubbelzien, wazig zien, vertigo, misselijkheid, rugpijn, gestoorde gang, vermoeidheid, gewichtstoename, vallen.
Soms (0,1-1%): hallucinaties, suïcide en suïcidaal gedrag.
Verder: Ernstige ongewenste huidreacties, waaronder geneesmiddelenreactie met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS) en Stevens-Johnson-syndroom (mogelijk met fataal verloop).
Bij kinderen zijn slaperigheid, prikkelbaarheid, agressie en agitatie vaker waargenomen dan bij adolescenten en volwassenen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): slaperigheid, hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid, braken, vermoeidheid.
Vaak (1-10%): longontsteking, influenza, nasofaryngitis, oorinfectie, sinusitis, rinitis, anorexia, eetstoornis, verminderde eetlust, gewichtsverlies, angst, slapeloosheid, status epilepticus, convulsie, abnormale coördinatie, nystagmus, psychomotorische hyperactiviteit, tremor, dubbelzien, wazig zien, vertigo, bloedneus, maag-darmklachten (constipatie, diarree, dyspepsie), huiduitslag, acne, rugpijn, oligomenorroe, loopstoornis, hoofdletsel, kneuzing.
Soms (0,1-1%): overgevoeligheid (waaronder DRESS ('drug rash with eosinophilia and systemic symptoms') en het Stevens-Johnsonsyndroom, stijging van leverenzymwaarden.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): slaperigheid, duizeligheid, hoofdpijn.
Vaak (1-10%): euforie, verwarring, irritatie, desoriëntatie, slapeloosheid, afgenomen libido, ataxie, abnormale coördinatie, tremor, dysartrie, amnesie, geheugenstoornis, concentratiestoornis, paresthesie, hypo-esthesie, sedatie, evenwichtsstoornis, lethargie, wazig zien, diplopie, vertigo, misselijkheid, braken, diarree, droge mond, obstipatie, flatulentie, spierkramp, artralgie, rugpijn, pijn in ledematen, cervicale spasme, erectiele disfunctie, (perifeer) oedeem, vallen, dronken gevoel, vermoeidheid, gewichtstoename.
Soms (0,1-1%): neutropenie, overgevoeligheid, nasofaryngitis, anorexia, hypoglykemie, hallucinaties, paniekaanvallen, rusteloosheid, depressie, agitatie, opgewekte stemming, agressie, stemmingsschommelingen, depersonalisatie, abnormale dromen, toegenomen libido, anorgasmie, apathie, syncope, stupor, myoclonus, verlies van bewustzijn, psychomotorische hyperactiviteit, dyskinesie, nystagmus, cognitieve functiestoornis, geestelijke achteruitgang, spraakstoornis, hyporeflexie, hyperesthesie, brandend gevoel, ageusie, malaise, abnormaal zien, oogzwelling, gezichtsvelddefecten, oogpijn, asthenopie, fotopsie, droge ogen, toegenomen traanvorming, oogirritatie, hyperacusis, tachycardie, eerstegraads AV-blok, sinusbradycardie, hartfalen, hypotensie, hypertensie, blozen, opvliegers, koude rillingen, dyspneu, epistaxis, hoesten, rinitis, snurken, verstopte neus, droge neus, toegenomen speekselproductie, gastro-oesofageale refluxziekte, orale hypo-esthesie, transpiratie, jeuk, urticaria, papuleuze huiduitslag, zwelling van gewrichten, spierpijn, nekpijn, spierstijfheid, dysurie, urine incontinentie, vertraagde ejaculatie, seksuele disfunctie, dysmenorroe, borstpijn, gezichtsoedeem, koorts, vallen, pijn, beklemd gevoel op de borst, dorst, asthenie, gestegen ALAT en ASAT, gestegen creatinekinase in bloed, verhoogde glucosespiegel, afname van bloedplaatjes, verhoogde creatininewaarde in bloed, verlaagde kaliumspiegel, gewichtsafname.
Zelden (0,01-0,1%): allergische reacties, angio-oedeem, afname van inhibitie, suïcidaal gedrag, suïcidale gedachten, toevallen, parosmie, hypokinesie, dysgrafie, parkinsonisme, verlies van gezichtsvermogen, keratitis, oscillopsie, afwijkende diepteperceptie, mydriase, strabisme, rigor, toegenomen stemming, QT-verlenging, sinusaritmie, -tachycardie, longoedeem, toegeknepen keel, slikstoornis, ascites, pancreatitis, gezwollen tong, geelzucht, toxische epidermale necrolyse (TEN), Stevens-Johnsonsyndroom (SJS), angstzweet, rabdomyolyse, oligurie, nierfalen, urineretentie, amenorroe, galactorroe, borstvergroting, gynaecomastie, leukopenie.
Zeer zelden (< 0,01%): leverfalen, hepatitis.
Verder zijn gemeld: gevallen van encefalopathie, geneesmiddelafhankelijkheid en van misbruik. Onderdrukte ademhaling.
Na staken na langdurige behandeling zijn onthoudingsverschijnselen (die doen denken aan fysieke afhankelijkheid) gemeld; deze zijn mogelijk dosisgerelateerd.
Interacties
Algemene informatie: Het veroorzaakt remming van CYP2C9, epoxidehydroxylase en uridinedifosfaat glucuronosyl transferase (UGT). Valproïnezuur kan een matig inducerend effect hebben op p-glycoproteïne.
Invloed van valproïnezuur op andere anti-epileptica: De totale plasmaspiegel van fenytoïne kan worden verlaagd, meestal zonder gevolgen van klinisch belang, omdat de hoeveelheid ongebonden fenytoïne ongewijzigd blijft. Soms echter treedt door compartimentverschuivingen een fenytoïne-intoxicatie op bij een lage fenytoïneplasmaspiegel.
Het metabolisme van lamotrigine kan verminderen en de gemiddelde halfwaardetijd verdubbelen. De combinatie met lamotrigine vermeerdert de kans op ernstige huidreacties; indien nodig de dosering lamotrigine verlagen. De klaring van felbamaat kan met 16–21% verminderen. Het kan het toxisch effect van carbamazepine versterken. Het kan de plasmaspiegel van rufinamide valproïnezuurconcentratie-afhankelijk verhogen, met name bij kinderen.
Invloed van andere anti-epileptica op valproïnezuur: Fenytoïne, fenobarbital, primidon en carbamazepine kunnen de plasmahalfwaardetijd van valproïnezuur verkorten. Felbamaat verhoogt de serumconcentratie van valproïnezuur; dosiscontrole van valproïnezuur is aangewezen. Gelijktijdig gebruik van fenytoïne of fenobarbital kan de spiegels van de metabolieten van valproïnezuur verhogen; controle op hyperammoniëmie is dan aangewezen.
Bij gelijktijdig gebruik van topiramaat controleren op symptomen van hyperammoniëmische encefalopathie.
Controleer de leverfunctie bij gelijktijdig gebruik van andere anti-epileptica (incl cannabidiol) die hepatotoxisch kunnen zijn. Vooral bij jonge kinderen is er kans op leverbeschadiging. Overweeg indien nodig aanpassing van de dosering of stoppen van de behandeling. Cannabidiol verhoogt bij gelijktijdig gebruik bij 19% van de patiënten de leverenzymwaarden (ALAT) met meer dan 3× de bovengrenswaarde.
Vermijd gelijktijdig gebruik van salicylaten bij kinderen < 3 jaar vanwege het risico op levertoxiciteit.
Invloed van valproïnezuur op andere werkzame stoffen: De werking van barbituraten, antipsychotica, MAO-remmers, benzodiazepinen, primidon en antidepressiva wordt versterkt. Eveneens kan de werking van acetylsalicylzuur en anticoagulantia worden versterkt. De plasmaconcentratie van zidovudine kan worden verhoogd. In een studie was de AUC van de actieve metaboliet van bupropion bijna verdubbeld. De blootstelling aan nimodipine kan met 50% worden verhoogd; bij hypotensie de nimodipinedosering verlagen. De bloedspiegel van ongeconjugeerd propofol wordt verhoogd; valproïnezuur verlaagt de behoefte aan propofol bij algehele anesthesie met 25–35%; overweeg verlaging van de propofoldosering.
Valproïnezuur kan de plasmaconcentratie van olanzapine verlagen; verder zijn er bij gelijktijdig gebruik met olanzapine bij kinderen aanwijzingen voor het eerder bereiken van hepatotoxiciteit.
Vermijd gelijktijdige behandeling met pivalaat-geconjugeerde geneesmiddelen (zoals pivmecillinam), vanwege een toegenomen risico op carnitinedepletie; controleer bij gelijktijdig gebruik op symptomen van hypocarnitinemie.
Invloed van andere werkzame stoffen op valproïnezuur: Gelijktijdig gebruik van oestrogeenbevattende producten (incl. oestrogeenbevattende anticonceptiva) kan de effectiviteit van valproïnezuur verlagen, omdat oestrogenen de UDP-glucuronosyl transferase isovormen induceren die betrokken zijn bij de valproïnezuur glucuronidering en daarmee de klaring van valproïnezuur verhogen. In combinatie met olanzapine en quetiapine is vaker neutropenie gemeld. Mefloquine verhoogt het metabolisme van valproïnezuur en heeft een convulsief effect. Bij gelijktijdig gebruik kunnen epileptische aanvallen optreden. Bij gelijktijdig gebruik van acetazolamide controleren op symptomen van hyperammoniëmische encefalopathie. Gelijktijdig gebruik van metamizol, een inductor van CYP2B6 en CYP3A4, kan de effectiviteit van valproïnezuur verlagen; controleer de klinische respons en zo nodig de plasmaspiegels. Methotrexaat kan de serumspiegel van valproaat verlagen waardoor insulten kunnen optreden; controleer bij gelijktijdig gebruik de klinische respons en indien nodig de valproaat-serumspiegel.
Proteaseremmers (als lopinavir, ritonavir) verlagen de plasmaspiegel. Gelijktijdig gebruik met carbapenems (als meropenem, imipenem en ertapenem) wordt afgeraden; ze kunnen de bloedspiegel binnen 2 dagen met 60–100% verlagen. Gelijktijdig gebruik met rifampicine kan het effect van valproïnezuur verminderen; aanpassing van de dosis valproïnezuur kan nodig zijn. Bij kinderen onder de 3 jaar de combinatie met salicylaten vermijden vanwege meer kans op levertoxiciteit. Gelijktijdig gebruik van colestyramine kan leiden tot verlaging van de plasmaspiegel.
Vermijd tijdens behandeling inname van alcohol.
Hulpstof: Sorbitol (in de suikervrije stroop) kan de biologische beschikbaarheid van andere oraal toegediende geneesmiddelen beïnvloeden.
Interacties
Invloed van andere anti-epileptica op perampanel
- Met CYP3A4-induceerder carbamazepine is een drievoudige verlaging gemeld, met oxcarbazepine en fenytoïne een tweevoudige verlaging. Bij toevoegen of stoppen met deze anti-epileptica dient men hiermee rekening te houden;
- Topiramaat verlaagt de plasmaconcentratie van perampanel met 20%.
Geen klinisch relevante invloed op de klaring hebben: clonazepam, levetiracetam, fenobarbital, topiramaat, zonisamide, clobazam, lamotrigine en valproïnezuur.
Invloed van perampanel op andere anti-epileptica
- Perampanel kan de concentratie oxcarbazepine met 35% verhogen.
Invloed van andere werkzame stoffen op perampanel
- Gelijktijdig gebruik met CYP3A-inducerende middelen (rifampicine, Hypericum) kan de plasmaconcentratie van perampanel verlagen;
- Gelijktijdig gebruik met CYP3A4-remmers (ketoconazol) kan de AUC van perampanel verhogen met 20%.
Invloed van perampanel op andere werkzame stoffen
- In een dosering van 12 mg/dag kan perampanel het effect van orale progestageenbevattende geneesmiddelen verminderen en is aanvullende niet-hormonale anticonceptie (spiraaltje, condoom) aangewezen.
Hulpstoffen: Sorbitol in de suspensie (175 mg/ml) kan de biologische beschikbaarheid van andere oraal toegediende geneesmiddelen beïnvloeden.
Interacties
Gelijktijdig gebruik van valproïnezuur kan een significante verhoging van de rufinamide plasmaspiegel geven. Overweeg daarom dosisverlaging van rufinamide bij patiënten die een behandeling met valproïnezuur zijn begonnen.
Rufinamide kan de spiegels van orale anticonceptiva verlagen, waardoor een aanvullende effectieve anticonceptiemethode wordt aangeraden.
Rufinamide kan CYP3A4 licht tot matig induceren; bij middelen die door CYP3A4 worden gemetaboliseerd wordt gedurende 2 weken bij het begin van of na afloop van behandeling met rufinamide en bij elke dosisverandering aangeraden zorgvuldig te controleren en indien nodig de dosis aan te passen. Dit geldt tevens voor middelen met een nauwe therapeutische breedte, zoals digoxine.
Sorbitol in de suspensie voor oraal gebruik kan de biologische beschikbaarheid van andere oraal toegediende geneesmiddelen beïnvloeden.
Interacties
Het lijkt de cognitieve en motorische verstoring door oxycodon te versterken. De werking van ethanol en lorazepam kan worden versterkt.
Bij gelijktijdig gebruik van opioïden en/of andere centraal depressieve middelen zijn ademhalingsstilstand, coma en overlijden gemeld. Wees daarom voorzichtig met gelijktijdig gebruik van opioïden en overweeg maatregelen om constipatie te voorkomen.
Zwangerschap
Valproïnezuur passeert de placenta.
Teratogenese: Valproïnezuur is teratogeen. Het geeft dosisafhankelijk (2–5×) meer kans op aangeboren afwijkingen bij het nageslacht (van 3% naar 6–11% bij doses < 1500 mg/dag, en naar 25% bij doses > 1500 mg/dag). Het risico neemt bij piekspiegels boven de 70 microg/ml disproportioneel toe. Bij polytherapie is er meer kans op dan bij monotherapie met valproïnezuur. Gemeld zijn: neuralebuisdefect (spina bifida; 10–20× meer kans (absoluut risico 1-2%); verder: schisis, hartafwijkingen, afwijkingen aan de ledematen, urogenitale afwijkingen (onder andere hypospadie), craniofaciale afwijkingen; unilaterale en bilaterale gehoorbeschadiging of doofheid (door misvorming van oren en/of neus en/of directe toxiciteit op de gehoorfunctie); oogmisvorming (colobomen, microftalmie).
Farmacologisch effect: Bij pasgeborenen: hypoglykemie, hypothyroïdie en zeer zelden hemorragisch syndroom en (fataal) afibrinogenemie. Bij 30-40% van de kinderen die tijdens de zwangerschap zijn blootgesteld treden ontwikkelingsstoornissen op, incl. later lopen en spreken, een lager IQ, autisme(spectrumstoornis) en ADHD. Bij gebruik aan het einde van de zwangerschap kunnen neonatale onthoudingsverschijnselen optreden.
Advies: Bij manie/bipolaire stoornis en bij de offlabel-indicaties (migraine, neurologische pijn) is gebruik gecontra-indiceerd. Bij epilepsie is gebruik gecontra-indiceerd tenzij er geen geschikte alternatieve behandeling is. Staken van een anticonvulsieve therapie tijdens de zwangerschap is niet wenselijk, omdat tonisch-klonische aanvallen en status epilepticum met hypoxie een bijzonder risico geven op overlijden voor de moeder en het ongeboren kind; weeg de kans op een kind met aangeboren afwijkingen af tegen de gevaren van onderbreking van de behandeling. Indien de behandeling wordt voortgezet, de dosis verdelen over meerdere giften, bij voorkeur als monotherapie en in een formulering met gereguleerde afgifte. Verwijs alle zwangeren die aan valproïnezuur zijn blootgesteld en hun partners naar een gespecialiseerde arts met ervaring in teratologie voor advies. Antenataal onderzoek dient plaats te vinden om sluitingsdefecten van de neurale buis op te sporen. Controle van de stollingsstatus wordt aanbevolen.
Vruchtbaarheid: Bij mannen en vrouwen kan valproïnezuur schadelijk zijn voor de vruchtbaarheid; bij vrouwen is amenorroe, polycysteuze ovaria en verhoogd testosterongehalte gemeld. In sommige 'case-reports' bleek ten minste 3 maanden na staken van de behandeling de verstoring van de vruchtbaarheid omkeerbaar. Enkele case-reports' suggereren dat een sterke dosisverlaging de vruchtbaarheid kan verbeteren.
Overig: Bij een vrouw die zwanger kan worden, is valproïnezuur gecontra-indiceerd tenzij aan de voorwaarden van het Zwangerschapspreventieprogramma wordt voldaan; zie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen, achter Zwangerschapspreventieprogramma. Bij zwangerschapswens de medicatie heroverwegen; kies zo mogelijk voor een veiliger middel. Een vruchtbare man moet adequate anticonceptieve maatregelen nemen gedurende de therapie en ten minste 3 maanden erna. Bij gebruik door vaders tijdens of binnen 3 maanden vóór de conceptie, is er mogelijk meer risico op (neurologische) ontwikkelingsstoornissen in de hersenen (zoals autisme, verstandelijke beperkingen, communicatiestoornissen, ADHD of bewegingsstoornissen). Mannen mogen geen sperma doneren tijdens de behandeling en gedurende ten minste 3 maanden na stopzetting van de behandeling.
Zwangerschap
Teratogenese: Geen teratogene effecten bij dieren waargenomen.
Farmacologisch effect: Bij ratten teratogeniteit bij maternale toxische doses.
Advies: Gebruik ontraden.
Overige: Een vrouw die zwanger kan worden dient adequate niet-hormonale anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens zijn geen klinische gegevens voorhanden. Bij dieren is geen teratogeen effect gebleken maar wel foetotoxiciteit in aanwezigheid van maternale toxiciteit.
Advies: Behandeling niet beginnen tijdens zwangerschap. Niet gebruiken bij vrouwen die zwanger willen worden, tenzij op strikte indicatie. Een effectieve behandeling met rufinamide mag tijdens de zwangerschap niet worden onderbroken.
Overige: Een vrouw die zwanger kan worden dient effectieve anticonceptie te gebruiken gedurende de therapie.
Zwangerschap
Pregabaline passeert de placenta bij ratten en mogelijk ook bij de mens.
Teratogenese: Bij de mens zijn bij gebruik van pregabaline tijdens het 1e trimester van de zwangerschap vaker zeer ernstige aangeboren afwijkingen gemeld (5,9% vs. 4,1%) dan zonder gebruik van pregabaline. Gemeld zijn: afwijkingen van het zenuwstelsel, ogen, aangezicht (orofaciale schisis), geslachtsorganen en urinewegen; het aantal is laag en schattingen zijn onnauwkeurig. Dierproeven hebben reproductietoxiciteit aangetoond.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken, als het voordeel van de moeder duidelijk opweegt tegen de risico's voor de foetus.
Vruchtbaarheid: Bij vrouwelijke ratten waren er nadelige effecten op de reproductie; de klinische relevantie voor de mens is onbekend. In een onderzoek bij mannelijke proefpersonen was er geen effect op de spermamotiliteit.
Overige: Vrouwen die zwanger kunnen worden moeten adequate anticonceptie gebruiken. Overleg met vrouwen met epilepsie die zwanger willen worden, of ze de behandeling willen voortzetten of een wijziging in de behandeling willen overwegen; er is een voorkeur voor monotherapie omdat behandeling met meerdere anti-epileptica in verband is gebracht met meer kans op afwijkingen dan monotherapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in lage concentraties (1–10% van de totale serumconcentratie).
Farmacologisch effect: hematologische stoornissen bij pasgeborenen/peuters.
Advies: Weeg het risico van het gebruik van dit geneesmiddel in combinatie met het geven van borstvoeding af. Bij gebruik tijdens lactatie is controle op bijwerkingen (slaperigheid, moeite met drinken, braken) en in het bijzonder hematologische aandoeningen aangewezen.
Lactatie
Overgang in moedermelk: Onbekend (bij de mens). Ja (bij dieren).
Farmacologisch effect: Risico voor zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Tijdens behandeling geen borstvoeding geven.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja (bij dieren).
Advies: Tijdens gebruik geen borstvoeding geven.
Contra-indicaties
- gebruik bij vrouwen die zwanger kunnen worden, tenzij aan de voorwaarden van het zwangerschapspreventieprogramma wordt voldaan; zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen, achter zwangerschapspreventieprogramma;
- lever- of pancreasfunctiestoornissen; familie-anamnese met aan gebruik van valproaten toegeschreven leverbeschadiging;
- hemorragische diathese;
- porfyrie;
- mitochondriale aandoeningen, door mutaties in het kern-gen voor polymerase γ (POLG) zoals bij het syndroom van Alpers-Hüttenlocher, en bij kinderen < 2 jaar met een vermoeden van een POLG-gerelateerde aandoening;
- voorgeschiedenis van ureumcyclusstoornissen
- ongecontroleerde systemische primaire carnitinedeficiëntie.
Zie voor meer contra-indicaties onder Zwangerschap.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor triazoolderivaten (bv. alprazolam, diverse antimycotica als fluconazol, itraconazol).
Waarschuwingen en voorzorgen
Zwangerschapspreventieprogramma: Schrijf valproïnezuur niet voor bij meisjes en vrouwen die zwanger kunnen worden vanwege de teratogeniteit, behalve bij epilepsie en manie als andere behandelingen niet effectief zijn of niet worden verdragen. Start alleen een behandeling met een negatieve zwangerschapstest die is bevestigd door een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg. Vrouwen die zwanger kunnen worden, moeten effectieve anticonceptie gebruiken tijdens de behandeling, zonder onderbreking, ook bij amenorroe. Gebruik een effectieve anticonceptiemethode (bij voorkeur een gebruikersonafhankelijke, zoals een intra-uteriene methode of implantaat), of twee elkaar aanvullende methoden, waaronder een barrièremiddel. Heroverweeg de voordelen en risico’s zorgvuldig en regelmatig bij evaluaties van de behandeling, in de puberteit en dringend bij kinderwens of zwangerschap. Evalueer met de patiënt diens individuele omstandigheden, behandelopties en risico's. Zorg dat de patiënt uitgebreide informatie krijgt over de risico’s en relevante documentatie ontvangt, zoals een 'Informatiefolder voor de patiënt' en een 'Patiëntenkaart'. Deze informatie helpt de patiënt de teratogene risico’s en de risico’s op ontwikkelingsstoornissen te begrijpen. Zorg dat de patiënt de noodzaak begrijpt van het gebruik van effectieve anticonceptie, een regelmatige (ten minste jaarlijkse) evaluatie van de behandeling, de noodzaak van zwangerschapstesten en van het snel raadplegen van de arts bij mogelijke zwangerschap of zwangerschapswens. Zorg er bij voorschrijven aan jonge meisjes voor dat ouders/verzorgers de noodzaak begrijpen om contact met de voorschrijver te leggen als het meisje de menarche bereikt. Wanneer het meisje de menarche bereikt, geef dan de ouders/verzorgers voorlichting over de teratogene risico’s en de risico’s op ontwikkelingsstoornissen. Beoordeel vervolgens elk jaar de noodzaak voor het gebruik van valproïnezuur, overweeg andere behandelopties en doe al het mogelijke om het meisje op een geschikte andere behandeling over te zetten voordat ze volwassen is. Verwijs een vrouw met epilepsie die zwanger wil worden naar een gespecialiseerde arts met ervaring in het behandelen van epilepsie en doe al het mogelijke om de vrouw vóór het stoppen met anticonceptie op een alternatieve behandeling over te zetten. Als overstappen niet mogelijk is, informeer de vrouw over de risico's voor het ongeboren kind. Verwijs een vrouw met bipolaire stoornis die zwanger wil worden naar een gespecialiseerde arts met ervaring in het behandelen van bipolaire stoornis en zorg dat vóór het stoppen met de anticonceptie de behandeling met valproïnezuur is gestopt en zo nodig op een alternatieve behandeling is overgeschakeld. Als overstappen niet mogelijk is, informeer de vrouw over de risico's voor het ongeboren kind. Zie verder de rubriek Zwangerschap. Verwijs alle zwangeren die aan valproïnezuur zijn blootgesteld en hun partners naar een gespecialiseerde arts met ervaring in teratologie voor advies. De patiënt bevestigt jaarlijks in een formulier dat de arts de risico's van valproïnezuur heeft besproken en dat zij de risico's en voorzorgsmaatregelen begrijpt. De apotheker dient bij iedere afgifte van valproïnezuur de Patiëntenkaart te verstrekken, na te gaan of de patiënt de inhoud begrijpt en te vermelden dat geadviseerd wordt bij een geplande of vermoede zwangerschap om niet te stoppen met de behandeling, maar direct contact op te nemen met de gespecialiseerde arts. Heroverweeg het gebruik van valproïnezuur en mogelijke alternatieven bij een man die van plan is om een kind te verwekken; informeer mannen over de aanwijzingen voor een verhoogd risico op neurologische ontwikkelingsstoornissen bij kinderen van mannen die met valproïnezuur zijn behandeld in de 3 maanden voorafgaand aan de conceptie.
Voor vruchtbare mannen en zwangere vrouwen, zie de rubriek Zwangerschap.
Bij vrouwen in de vruchtbare leeftijd moet de behandeling met valproïnezuur worden gestart, en ten minste jaarlijks gecontroleerd, door een neuroloog of psychiater. Die moet ervaring hebben met de behandeling van epilepsie, bipolaire stoornissen en/of migraine. Starten en controleren gebeurt niet door de huisarts.
Tijdens behandeling controleren op suïcidaal gedrag.
Controle van het bloedbeeld wordt aangeraden voor aanvang van de therapie, voor operatieve en tandheelkundige ingrepen en bij spontane hematomen en bloedingen. Gelijktijdig gebruik van quetiapine verhoogt mogelijk de incidentie van leukopenie.
Leverfuntiestoornis: Voor aanvang en periodiek tijdens de eerste zes maanden van behandeling dient de leverfunctie te worden gecontroleerd. Bij klinische verschijnselen die voorafgaan aan icterus (asthenie, anorexie, malaise, oedeem, soms ook braken, stollingsstoornissen en toename van convulsie) is controle van leverfuncties, in bijzonder een stollingstest (PT) aangewezen. Ook bij tijdelijke stijging van transaminasen zonder klinische verschijnselen in het begin van de behandeling is uitgebreider onderzoek, in ieder geval een stollingstest zoals de PT, aangewezen. Bij ernstig verstoorde leverfunctietesten (transaminasen en/of bilirubine, en/of fibrinogeenstollingsfactoren) de behandeling staken. Het risico van hepatotoxiciteit is groter bij combinatie met andere anti-epileptica (o.a. cannabidiol) en met salicylaten, in het bijzonder bij kinderen jonger dan drie jaar. Kies daarom bij kinderen < 3 jaar voor monotherapie en vermijd gelijktijdig gebruik van salicylaten. Wanneer in deze leeftijdsgroep de epilepsie gepaard gaat met cerebrale afwijkingen, psychische retardatie, genetische degeneratie of bekende metabole stoornissen (o.a. mitochondriale stoornissen als carnitinedeficiëntie, deficiëntie in ureumcyclusenzymen, ureumcyclusstoornissen, POLG-mutaties) en/of leverfunctiestoornissen in de anamnese is vooral gedurende de eerste zes maanden van behandeling het risico van hepatotoxiciteit het grootst.
Pancreatitis: Ernstige epilepsieaanvallen, lage leeftijd, neurologische afwijkingen in combinatie met andere anti-epileptica zijn risicofactoren voor zelden optredende ernstige pancreatitis. Leverfalen in combinatie met pancreatitis vermeerdert de kans op een fatale afloop. Acute buikpijn verdient direct medisch onderzoek; in geval van pancreatitis de behandeling staken.
Bij hyperammoniëmie met symptomen zoals braken, ataxie en slaperigheid de behandeling direct staken. Bij verdenking op een enzymstoornis in de ureumcyclus de behandeling pas beginnen na stofwisselingsonderzoek vanwege de kans op hyperammoniëmie.
Bij symptomen van hypocarnitinemie (zoals spierpijn, verwardheid en vermoeidheid) carnitinesuppletie overwegen. Hypocarnitinemie kan leiden tot hyperammoniëmie (wat kan leiden tot hyperammoniëmische encefalopathie). De kans op hypocarnitinemie is verhoogd bij stofwisselingsstoornissen (mitochondriale die verband houden met carnitine), verminderde carnitine-inname, kinderen < 10 j., gebruik van pivalaat-geconjugeerde geneesmiddelen, of andere anti-epileptica. Bij patiënten met carnitinepalmitoyltransferase-type II-deficiëntie is meer kans op rabdomyolyse en moet men carnitinesuppletie overwegen.
Abrupt staken door toxische verschijnselen dient te gebeuren met een adequate dosis van een ander anti-epilepticum.
Wees voorzichtig bij symptomen die passen bij SLE.
Gewichtstoename nauwkeurig volgen, omdat dit een risicofactor is voor polycystisch ovarieel syndroom.
De nitroprussidemethode voor de bepaling van ketonlichamen in de urine kan fout-positieve resultaten geven.
Wanneer convulsies verergeren, moet de patiënt direct contact opnemen met de arts.
Onverteerbare resten van capsules, granulaat of matrixtablet kunnen in de feces worden teruggevonden nadat valproïnezuur is afgegeven.
Onderzoeksgegevens: de veiligheid en werkzaamheid bij de behandeling van manie is niet vastgesteld bij kinderen < 18 jaar.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controle op verschijnselen van suïcidaal gedrag wordt aanbevolen.
Overweeg bij agressieve symptomen dosisverlaging. Raadt patiënten aan om bij gedachten aan veroorzaken aan letsel bij anderen, veranderingen in stemming of gedragspatronen of dreigend gedrag de arts te waarschuwen; overweeg bij ernstige symptomen de behandeling te staken.
Ernstige huidreacties: Informeer de patiënt over de klachten en symptomen van de mogelijke ernstige ongewenste huidreacties waaronder DRESS (met o.a. koorts, huiduitslag met betrokkenheid van andere orgaanstelsels, lymfadenopathie, abnormale leverfunctietest en eosinofilie) en Stevens-Johnson-syndroom (met o.a. loslating van de huid (< 10%), erytheem (confluerend, snelle progressie, pijnlijke en atypische schietschijfachtige laesies en/of breed verspreide paars-rode maculae, bulleuze/erosieve verschijnselen in > 2 slijmvliezen); indien deze zich voordoen het gebruik onmiddellijk staken en een behandelalternatief overwegen. Na een ernstige reactie als DRESS of SJS op perampanel, bij deze patiënt perampanel nooit meer opnieuw inzetten.
Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van misbruik.
Patiënten met myoklonische aanvallen of absence-aanvallen monitoren tijdens gebruik.
Perampanel niet toepassen bij ernstig gestoorde leverfunctie, matig of ernstig gestoorde nierfunctie of hemodialyse. Overweeg de leverfunctie te bewaken bij stijging van leverenzymwaarden.
Bij overschakelen van comedicatie met niet-inducerende anti-epileptica naar enzyminducerende geneesmiddelen en vice versa de respons monitoren.
Bij staken van de behandeling, indien mogelijk de dagdosis geleidelijk afbouwen om de kans op rebound-aanvallen te beperken.
Met name bij ouderen is er meer kans op vallen.
Hulpstoffen: Benzoëzuur en natriumbenzoaat in de suspensie kan geelzucht bij pasgeborenen < 4 weken verergeren.
Onderzoeksgegevens: Bij ouderen is voorzichtigheid geboden, omdat maar weinig patiënten > 65 jaar zijn onderzocht. De veiligheid en werkzaamheid zijn nog niet vastgesteld bij kinderen jonger dan 4 jaar bij partiële aanvallen en ook niet bij kinderen jonger dan 7 jaar bij primair gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bij vermoeden van een ernstige overgevoeligheidssyndromen door anti-epileptica, waaronder DRESS en het Stevens-Johnsonsyndroom, die na de start van de behandeling en bij kinderen kan optreden (met verschillende tekenen en symptomen, maar met als onderdelen huiduitslag of koorts, en mogelijk lymfadenopathie, leverafwijkingen of hematurie) de behandeling staken. Bij ontstaan van huiduitslag de patiënt nauwlettend controleren.
Een vrouw die zwanger kan worden dient effectieve anticonceptie te gebruiken gedurende de therapie.
Bij ontwikkeling van nieuwe typen aanvallen of bij een verhoogde frequentie van status epilepticus ten opzichte van de uitgangsconditie de baten/risico-balans van de behandeling opnieuw afwegen.
Omdat rufinamide het QTc-interval concentratie-afhankelijk kan verkorten is voorzichtigheid geboden bij patiënten met (een familiegeschiedenis van) een congenitaal kort QT-syndroom.
Controle op tekenen van zelfmoordgedachten en -gedrag wordt aanbevolen.
Gebruik bij een ernstige leverfunctiestoornis wordt afgeraden vanwege onvoldoende onderzoek; bij een milde tot matige leverfunctiestoornis is zorgvuldige dosistitratie aanbevolen.
Onderzoekgegevens: De veiligheid en werkzaamheid is bij kinderen < 1 jaar nog niet vastgesteld. Er is weinig informatie over gebruik bij ouderen > 65 jaar.
Hulpstoffen: Benzoëzuur, in de suspensie voor oraal gebruik, kan geelzucht bij pasgeborenen < 4 weken verergeren.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bij behandeling van centrale neuropathische pijn door letsel van het ruggenmerg kan een verhoogde incidentie van algemene en centrale bijwerkingen optreden.
Controleer tijdens behandeling op tekenen van suïcidaal gedrag. Instrueer patiënten (en verzorgers) om tekenen van suïcidaal gedrag te melden. Overweeg staken van de behandeling bij optreden van suïcidale gedachten of suïcidaal gedrag.
Bij diabetici die in gewicht toenemen, kan een aanpassing van de bloedsuikerverlagende medicatie nodig zijn.
Wees voorzichtig bij ernstig hartfalen, matig verminderde nierfunctie, bij hemodialyse en een geschiedenis van drugsmisbruik.
Overgevoeligheidsreacties: bij symptomen van angio-oedeem, zoals zwelling in het gezicht, rond de mond of in de bovenste luchtwegen, de behandeling staken.
Vanwege de kans op ernstige cutane bijwerkingen (SCAR's) als levensbedreigende toxische epidermale necrolyse (TEN) en Stevens-Johnsonsyndroom (SJS) is controle op huidreacties aangewezen. Informeer patiënten over de symptomen. Bij optreden van symptomen de behandeling onmiddellijk staken en alternatieve behandeling overwegen.
Evalueer vóór de start van de behandeling het risico op verkeerd gebruik, misbruik of afhankelijkheid. Het risico hierop is groter bij een anamnese van middelenmisbruik. Controleer tijdens behandeling op symptomen van verkeerd gebruik, misbruik of afhankelijkheid, zoals ontwikkeling van tolerantie en gebruik van meer dan de voorgeschreven dosering.
Stoppen: bij de start van de behandeling de patiënt informeren over de kans op onthoudingsverschijnselen (slapeloosheid, hoofdpijn, misselijkheid, angst, diarree, griep, zenuwachtigheid, depressie, suïcidale gedachten, pijn, convulsie, hyperhidrose en duizeligheid) bij stoppen van de behandeling. Het optreden van onthoudingsverschijnselen na staken kan wijzen op geneesmiddelafhankelijkheid. Bij stoppen de dosering geleidelijk afbouwen over minstens een week.
Bij ademhalingsproblemen, neurologische aandoening, nierfunctiestoornis en gelijktijdig gebruik van CZS-onderdrukkende geneesmiddelen is meer kans op ernstig onderdrukte ademhaling en kan dosisaanpassing nodig zijn.
Door hemodialyse wordt 50% verwijderd binnen vier uur.
Informeer vrouwen die zwanger kunnen worden over de risico's van pregabaline voor de foetus tijdens zwangerschap, en de noodzaak van effectieve anticonceptie tijdens de behandeling. Zie ook de rubriek Zwangerschap.
Onderzoeksgegevens: de veiligheid en werkzaamheid bij kinderen tot 12 jaar en adolescenten (12–17 j.) zijn niet vastgesteld. Gebruik bij kinderen wordt niet aanbevolen.
Hulpstoffen: de conserveermiddelen methyl- en propylparahydroxybenzoaat in de drank kunnen (mogelijk vertraagde) allergische reacties veroorzaken.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Zie voor symptomen en behandeling toxicologie.org/valproïnezuur en/of vergiftigingen.info.
Overdosering
Symptomen
Veranderde mentale status, agitatie, agressief gedrag, coma, verminderd bewustzijn.
Neem voor informatie over een vergiftiging met perampanel contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met rufinamide contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Zie voor informatie over symptomen en behandeling van een intoxicatie met pregabaline vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Anti-epilepticum. Het werkingsmechanisme is onbekend. Vermoedelijk wordt de cerebrale en cerebellaire concentratie van de neurotransmitter γ-aminoboterzuur (GABA) verhoogd, als gevolg van remming van de afbraak en/of beïnvloeding van de GABA-receptor, en is er een effect op de spanningsgevoelige natrium- en kaliumkanalen. Werking: na enkele dagen tot > 1 week.
Kinetische gegevens
Resorptie | goed. |
F | oraal = rectaal. |
T max | 1–6 uur, Chrono en Chronosphere 6–10 uur. |
Eiwitbinding | 80–95%. Therapeutische plasmaspiegel bij epilepsie 40–100 mg/l. Bij plasmaconcentratie > 100 mg/l neemt de vrije fractie toe. Zowel de interindividuele als de intra-individuele variatie in plasmaspiegels binnen een etmaal is groot. De Cmax van de vormen met gereguleerde afgifte is ca. 25% lager dan van de vormen met onmiddellijke afgifte. |
Metabolisering | in de lever voornamelijk (50%) via glucuronidering (via UGT1A6, UGT1A9, UGT2B7); 30–40% via mitochondriale β-oxidatie en 10% via CYP2C9, CYP2C19 en CYP2A6. |
Eliminatie | vnl. met de urine als metabolieten, < 5% onveranderd. |
T 1/2el | 10–15 uur, 6–10 uur bij kinderen; 1-67 uur bij pasgeborenen en zuigelingen tot 2 maanden. |
Overig | de klaring is bij kinderen vanaf 10 jaar vergelijkbaar met volwassenen. Bij kinderen 2-10 jaar is de klaring 50% hoger dan bij volwassenen. Bij pasgeborenen en zuigelingen tot 2 maanden is de klaring lager dan bij volwassenen en erg variabel; de klaring is het laagst direct na de geboorte. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anti–epilepticum. Selectieve, niet-competitieve antagonist van de ionotropische α-amino-3-hydroxy-5-methyl-4-isoxazoolproprionzuur (AMPA)-glutamaatreceptor op postsynaptische neuronen. In vitro remt het de door AMPA geïnduceerde verhoging van intracellulair calcium. In vivo verlengt het de tijd tussen de aanvallen in een door AMPA geïnduceerd aanvalsmodel. Het exacte mechanisme is niet volledig bekend.
Kinetische gegevens
Resorptie | goed; inname met voedsel verlaagt de piekplasmaconcentratie en vertraagt deze met 2 uur. |
Eiwitbinding | ca. 95%. |
Metabolisering | via oxidatie (gemedieerd door CYP3A4) en vervolgens glucuronidering. De klaring bij vrouwen is 18% lager dan bij mannen. |
Eliminatie | 70% in de feces en 30% in de urine, voornamelijk als metabolieten. |
T 1/2el | gem. 105 uur; in combinatie met de sterke CYP3A4-inductor carbamazepine 25 uur; bij licht gestoorde leverfunctie 306 uur; bij matig gestoorde leverfunctie 295 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anti-epilepticum, triazoolderivaat, dat de werking van natriumkanalen moduleert, waardoor hun inactieve status wordt verlengd.
Kinetische gegevens
Resorptie | dosisafhankelijk: bij hogere dosering is de biologische beschikbaarheid lager. Na enkele doses verhoogt voedsel de biologische beschikbaarheid met 34% en de piekplasmaconcentratie met 56%. |
T max | 6 uur. |
Metabolisering | via hydrolyse van de carboxylamidegroep tot het inactieve zuurderivaat. De klaring bij kinderen (1–12 j.) is lager dan bij volwassenen vanwege een geringere lichaamsgrootte; hoe hoger het lichaamsgewicht, des te hoger de klaring. |
Eliminatie | 85% via de nieren. |
T 1/2el | ca. 6–10 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anti-epilepticum dat analogon is van de neurotransmitter GABA. Het grijpt niet aan op GABA-receptoren en wordt niet omgezet in een GABA-agonist. Hoewel het exacte werkingsmechanisme niet duidelijk is, vermindert het de neuronale gevoeligheid via binding aan een auxiliaire subeenheid (α2-δ) van spanningsafhankelijke calciumkanalen op centrale neuronen. Verder vermindert het de afgifte van verschillende neurotransmitters, zoals glutamaat, noradrenaline en substance-P.
Kinetische gegevens
F | ≥ 90%. |
T max | 1 uur. |
V d | 0,56 l/kg. |
Metabolisering | vrijwel niet. |
Eliminatie | bijna volledig onveranderd met de urine. |
T 1/2el | gem. 6,3 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
valproïnezuur hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
perampanel hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
rufinamide hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
pregabaline hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Zie ook
Geneesmiddelgroep
Indicaties
- (dreigende) status epilepticus
- bipolaire stoornis
- epilepsie, onderhoudsbehandeling
- migraine, onderhoudsbehandeling volwassenen
- migraine, profylaxe bij kinderen