Samenstelling
Maracex (hydrochloride) Pharmamedic bv
- Toedieningsvorm
- Infusie-/injectievloeistof
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 1 ml, 5 ml
1 mg morfinehydrochloride komt overeen met 0,76 mg morfine.
Molnex (hydrochloride) Kalceks
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 1 ml, 5 ml
Morfine drank/injectie/zetpil FNA (hydrochloride) Formularium der Nederlandse Apothekers
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 1 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 200 ml
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 100 ml
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 100 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof voor epidurale toediening
- Sterkte
- 5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- cassette 50 ml, 100 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof voor epidurale toediening
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- cassette 50 ml, 100 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof voor epidurale toediening
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 100 ml
- Toedieningsvorm
- Zetpil
- Sterkte
- 10 mg, 20 mg, 50 mg
Morfine injectie (hydrochloride) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml, 10 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml, 5 ml
Morfine tablet (als sulfaat) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 10 mg, 20 mg
Oramorph (sulfaat) Kyowa Kirin Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 2 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 100 ml
- Toedieningsvorm
- Drank 'Unit-Dose'
- Sterkte
- 2 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 5 ml
- Toedieningsvorm
- Drank 'Unit-Dose'
- Sterkte
- 6 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 5 ml
- Toedieningsvorm
- Druppels
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 20 ml
De druppelvloeistof 20 mg/ml bevat 1,25 mg morfinesulfaat per druppel (4 druppels = 5 mg).
Sendolor (hydrochloridetrihydraat) EuroCept bv
- Toedieningsvorm
- Oplossing voor infusie
- Sterkte
- 1 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 100 ml
1 zak van 100 ml bevat 75,9 mg morfine.
- Toedieningsvorm
- Oplossing voor infusie
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 100 ml
1 zak van 100 ml bevat 759 mg morfine.
- Toedieningsvorm
- Oplossing voor infusie
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 100 ml
1 zak van 100 ml bevat 1518,4 mg morfine.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Hydagelan (hydrochloride) Pharmamedic bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
Hydromorfon (hydrochloride) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
Palladon (hydrochloride) Mundipharma Pharmaceuticals bv
- Toedieningsvorm
- Capsule 'IR'
- Sterkte
- 1,3 mg, 2,6 mg
- Toedieningsvorm
- Capsule met gereguleerde afgifte 'SR'
- Sterkte
- 4 mg, 8 mg, 16 mg, 24 mg
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 1 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 1 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Palexia (als hydrochloride) Grünenthal bv
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte 'Retard'
- Sterkte
- 50 mg, 100 mg, 150 mg, 200 mg
Tapentadol (als fosfaat) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte
- Sterkte
- 50 mg, 100 mg, 150 mg, 200 mg, 250 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij acute nociceptieve pijn: paracetamol is in adequate dosering de pijnstiller van eerste keus. Begin bij lokale spier- of gewrichtspijn eventueel met een cutane NSAID, en combineer deze eventueel met paracetamol. Overweeg bij onvoldoende effect, d.w.z. als de patiënt te veel beperkingen in het dagelijks leven ervaart, (combinatie met) een systemisch NSAID: diclofenac, ibuprofen of naproxen. Houd bij de keuze van het NSAID rekening met patiëntkenmerken en met de verschillen in bijwerkingenprofiel tussen de NSAID’s; zie NSAID's systemisch, Typerende bijwerkingen. Vermijd NSAID’s zo veel mogelijk bij kwetsbare patiënten met een verhoogd risico op gastro-intestinale, renale of cardiovasculaire bijwerkingen, bv. bij ouderen. Pas het NSAID zo kort mogelijk toe. Overweeg bij onvoldoende effect (combinatie met) kortdurend gebruik van tramadol. Houd rekening met de bijwerkingen; de plaats van tramadol is beperkt. Overweeg bij onvoldoende effect (combinatie van een niet- opioïde pijnstiller met) kortdurend gebruik van een sterkwerkend opioïd. Kies een opioïd op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs.
Bij acute hevige nociceptieve pijn (bv. in spoedeisende situaties): geef kortdurend een sterkwerkend opioïd, bv. morfine of fentanyl.
Bij chronische niet-kanker-gerelateerde pijn: probeer pijnstillers te vermijden. Bij chronische pijn zijn ze minder effectief, terwijl de kans op bijwerkingen toeneemt. Als toch een pijnstiller gewenst is, heeft paracetamol de voorkeur.
Bij chronische kanker-gerelateerde pijn: combineer een sterkwerkend opioïd (kies op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs) al dan niet met ‘zo nodig’-gebruik van paracetamol en/of een oraal NSAID. Voeg een bij de patiënt en de situatie passende toedieningsvorm van een opioïd voor doorbraakpijn toe.
Offlabel: De respons op farmacotherapie is bij neuropathische pijn vaak matig; niet-medicamenteuze behandeling staat centraal.
Bij trigeminusneuralgie is carbamazepine, of eventueel oxcarbazepine (offlabel) de eerste keus.
Volgens de richtlijn Pijnlijke diabetische neuropathie bestaat bij deze neuropathie een lichte voorkeur om te beginnen met een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI): duloxetine, of eventueel venlafaxine (offlabel).
Kies bij polyneuropathie, uitgezonderd HIV-neuropathie, conform de richtlijn Polyneuropathie uit de hierna beschreven drie farmacologische groepen. Kies het middel dat het beste past bij het profiel van de patiënt, uitgaande van de contra-indicaties en de te verwachten bijwerkingen. Kies een tricyclisch antidepressivum, namelijk amitriptyline en bij ouderen nortriptyline; of een SNRI, namelijk duloxetine of eventueel venlafaxine (offlabel); of een anti-epilepticum, namelijk gabapentine of pregabaline. Overweeg als een van deze middelen wel enig, maar onvoldoende effect heeft, een combinatie met een middel uit een andere farmacologische groep. Overweeg als lokale klachten op de voorgrond staan, de cutane toepassing van capsaïcine of lidocaïne.
De NHG-Standaard Pijn maakt geen onderscheid in de behandeling van diabetische neuropathie of polyneuropathie. De Standaard beveelt als eerste keus een TCA aan; als tweede keus gabapentine en als derde keus pregabaline of duloxetine.
Bij HIV-neuropathie zijn bovengenoemde middelen, mogelijk de capsaïcine-pleister uitgezonderd, niet effectief.
De medicamenteuze behandeling van een urinesteenaanval bestaat uit pijnstilling en bevordering van de steenlozing. Ten aanzien van de acute pijnstilling heeft diclofenac intramusculair de voorkeur. Kies bij onvoldoende effect of een contra-indicatie morfine subcutaan of intramusculair. Geef hierna voor recidiverende pijn gedurende enkele dagen een NSAID (oraal of rectaal) of opioïd (oraal). Overweeg ter bevordering van de steenlozing, offlabel, kortdurend een α1-blokker (voorkeur tamsulosine). In de tweedelijnszorg wordt na beeldvorming een α1-blokker alleen aanbevolen bij distale ureterstenen.
Offlabel: Let op: de ESC Guidelines for the management of acute coronary syndromes (2023) worden verwerkt nadat de NVvC hun aanbevelingen voor de Nederlandse situatie hebben uitgebracht.
Geef bij vermoeden van een acuut coronair syndroom (ACS), als pijnbestrijding in de acute fase, nitroglycerine oromucosaal of isosorbidedinitraat sublinguaal. Geef bij een contra-indicatie of aanhoudende matige tot ernstige pijn morfine i.v. of fentanyl i.v. of intranasaal. Start bij STEMI zo snel mogelijk dubbele trombocytenaggregatieremming (DAPT), bij voorkeur binnen 24 uur na het ontstaan van klachten. Een STEMI wordt verder behandeld met reperfusie door percutane coronaire interventie (PCI). Geef peri-procedureel een parenteraal anticoagulans. Bij een NSTEMI (incl. IAP) wordt eerst aanvullend onderzoek en een risicoanalyse verricht. DAPT kan direct na het stellen van de diagnose worden gestart. Bij mogelijkheid tot een coronairangiogram binnen 24 uur kan ook worden volstaan met enkelvoudige trombocytenaggregatieremming.
Offlabel: Start bij acuut harfalen zo snel mogelijk met toediening van zuurstof via een ‘non-rebreathing’-masker of neusbril. Geef bij een systolische bloeddruk > 90 mmHg, in afwachting van i.v.-behandeling, nitroglycerine sublinguaal elke 5 minuten tot de klachten voldoende verbeteren. In de tweedelijnszorg worden nitraten veelal i.v. toegepast. Geef in geval van dyspneu door vochtretentie i.v.-furosemide of bumetanide. Overweeg morfine i.v. uitsluitend bij persisterende ernstige onrust, dyspneu, angst of pijn in de vroege fase. Aanvullend onderzoek in de tweedelijnszorg bepaalt de verdere behandeling.
Advies
Bij acute nociceptieve pijn: paracetamol is in adequate dosering de pijnstiller van eerste keus. Begin bij lokale spier- of gewrichtspijn eventueel met een cutane NSAID, en combineer deze eventueel met paracetamol. Overweeg bij onvoldoende effect, d.w.z. als de patiënt te veel beperkingen in het dagelijks leven ervaart, (de combinatie met) een systemisch NSAID: diclofenac, ibuprofen of naproxen. Houd bij de keuze van het NSAID rekening met patiëntkenmerken en met de verschillen in bijwerkingenprofiel tussen de NSAID’s; zie NSAID's systemisch, Typerende bijwerkingen. Vermijd NSAID’s zo veel mogelijk bij kwetsbare patiënten met een verhoogd risico op gastro-intestinale, renale of cardiovasculaire bijwerkingen, bv. bij ouderen. Pas het NSAID zo kort mogelijk toe. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie met) kortdurend gebruik van tramadol. Houd rekening met de bijwerkingen; de plaats van tramadol is beperkt. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie van een niet- opioïde pijnstiller met) kortdurend gebruik van een sterkwerkend opioïd. Kies een opioïd op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs.
Bij acute hevige nociceptieve pijn (bv. in spoedeisende situaties): geef kortdurend een sterkwerkend opioïd, bv. morfine of fentanyl.
Bij chronische niet-kanker-gerelateerde pijn: probeer pijnstillers te vermijden. Bij chronische pijn zijn ze minder effectief, terwijl de kans op bijwerkingen toeneemt. Als toch een pijnstiller gewenst is, heeft paracetamol de voorkeur.
Bij chronische kanker-gerelateerde pijn: combineer een sterkwerkend opioïd (kies op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs) al dan niet met ‘zo nodig’-gebruik van paracetamol en/of een oraal NSAID. Voeg een bij de patiënt en de situatie passende toedieningsvorm van een opioïd voor doorbraakpijn toe.
Advies
Bij acute nociceptieve pijn
Paracetamol is in adequate dosering de pijnstiller van eerste keus. Begin bij lokale spier- of gewrichtspijn eventueel met een cutane NSAID, en combineer deze eventueel met paracetamol. Overweeg bij onvoldoende effect, d.w.z. als de patiënt te veel beperkingen in het dagelijks leven ervaart, (de combinatie met) een systemisch NSAID: diclofenac, ibuprofen of naproxen. Houd bij de keuze van het NSAID rekening met patiëntkenmerken en met de verschillen in bijwerkingenprofiel tussen de NSAID’s; zie NSAID's systemisch, Typerende bijwerkingen. Vermijd NSAID’s zo veel mogelijk bij kwetsbare patiënten met een verhoogd risico op gastro-intestinale, renale of cardiovasculaire bijwerkingen, bv. bij ouderen. Pas het NSAID zo kort mogelijk toe. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie met) kortdurend gebruik van tramadol. Houd rekening met de bijwerkingen; de plaats van tramadol is beperkt. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie van een niet- opioïde pijnstiller met) kortdurend gebruik van een sterkwerkend opioïd. Kies een opioïd op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs.
Bij acute hevige nociceptieve pijn
(bv. in spoedeisende situaties): Geef kortdurend een sterkwerkend opioïd, bv. morfine of fentanyl.
Bij chronische niet-kanker-gerelateerde pijn
Probeer pijnstillers te vermijden. Bij chronische pijn zijn ze minder effectief, terwijl de kans op bijwerkingen toeneemt. Als toch een pijnstiller gewenst is, heeft paracetamol de voorkeur.
Bij chronische kanker-gerelateerde pijn
Combineer een sterkwerkend opioïd (kies op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs) al dan niet met ‘zo nodig’-gebruik van paracetamol en/of een oraal NSAID. Voeg een bij de patiënt en de situatie passende toedieningsvorm van een opioïd voor doorbraakpijn toe.
Indicaties
- Acute hevige pijn, onder andere postoperatief;
- Chronische hevige pijn, met name in het terminale stadium van een ziekte;
- Bij dyspneu en acuut longoedeem ten gevolge van linkerventrikel-decompensatie (asthma cardiale);
- Premedicatie vóór, en als analgeticum tijdens anesthesie;
- Sendolor: hevige acute pijn, kankerpijn en doorbraakpijn bij kanker;
- Offlabel: ernstige dyspneu bij palliatieve patiënten met COPD wanneer luchtwegverwijders en corticosteroïden geen verlichting meer geven;
- Offlabel: acuut coronair syndroom;
- Offlabel: acuut hartfalen;
- Offlabel: acute palliatieve sedatie (in combinatie met midazolam).
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Behandeling van ernstige pijn bij kanker;
- Injectievloeistof tevens: ernstige postoperatieve pijn.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Ernstige chronische pijn bij volwassenen en kinderen > 6 jaar, die alleen met opioïden adequaat behandeld kan worden.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Acute en chronische hevige pijn
Volwassenen
Oraal: 10–20 mg per keer, zo nodig elke 4 uur.
Bij overschakelen van parenterale naar orale toediening: verhoog de dosering individueel, meestal met 50–100%, om voldoende analgesie te behouden.
S.c. of i.m.: 5–20 mg, gewoonlijk 10 mg per keer, zo nodig elke 4 uur.
I.v.: alleen als snel effect gewenst is: 2,5–15 mg in 4–5 ml, in 4–5 min. ((Molnex) 5-10 mg langzaam (10 mg/minuut), zo nodig verdunnen met fysiologisch zoutoplossing.
Epiduraal: (Sendolor) begindosering 5 mg, bij onvoldoende pijnverlichting zo nodig na 1 uur 1–2 mg, zo nodig herhalen; gewoonlijk max. 10 mg per dag. (Molnex): begindosering 2-5 mg, meestal in 6-10 ml fysiologisch zoutoplossing. Als het analgetisch effect stopt na 6-24 uur, zo nodig nog 2-4 mg toedienen.
Epiduraal als infusie: (Maracex) begindosering 2–4 mg, zo nodig na 6–24 uur nog een dosis van 1–2 mg. De fabrikant van Sendolor adviseert: bij opioïd-naïeve patiënten een begindosering van 3,5–7,5 mg per 24 uur, zo nodig verhogen met 1–2 mg per dag; bij patiënten met enige mate van opoïdtolerantie kan 4,5–10 mg per 24 uur gebruikt worden. Tijdens de behandeling kan de dosisbehoefte beduidend toenemen, bij sommige patiënten (bv. bij langdurige behandeling bij kankerpatiënten) kan dan 20–30 mg/24 uur nodig zijn, soms 100 mg of (bv. in de late stadia van de ziekte) hoger.
Intrathecaal: 0,2–1 mg éénmaal, bij voorkeur niet herhalen. Bij intrathecale combinatie met bupivacaïne kan de dosering van morfine worden verlaagd. (Molnex) 0,5-1 mg in 1-4 ml fysiologisch zoutoplossing of 5-10 % glucoseoplossing. Gewoonlijk elke 12-24 uur toedienen.
Bij een geïmplanteerd micro-infusiesysteem kan de dagdosis langzaam oplopen tot 25 mg (na 40 weken continue behandeling).
Rectaal: 10–20 mg per keer zo nodig elke 4 uur.
Ouderen
Begin met een lagere dosis en titreer individueel op basis van de respons. De eliminatie verloopt trager; verlaging van de dagdosis kan nodig zijn, met name bij continue toediening van morfine. Zie indien van toepassing ook hieronder bij verminderde nierfunctie. Oraal: bv. 5–10 mg per keer. Bij i.v., i.m. of s.c.-toediening eventueel beginnen met 2,5 mg.
Kinderen
Volgens het Kinderformularium van het NKFK: Oraal: à terme neonaat 0,05–0,1 mg/kg elke 4 uur; 1 maand–18 jaar 0,1–0,2 mg/kg elke 4 uur.
Rectaal: (NKFK) à terme neonaat 0,1–0,2 mg/kg elke 4 uur; 1 maand–18 jaar 0,2–0,4 mg/kg elke 4 uur.
I.v.: (NKFK) premature (zwangerschapsduur < 37 weken) of à terme neonaat: startdosering 0,05–0,1 mg/kg in 60 min, onderhoudsdosering 0,003–0,02 mg/kg/uur als continu infuus. Toediening onder bewaking. Bij onvoldoende effect een uurdosis van het continue infuus als bolusinjectie geven en het continue infuus stapsgewijs ophogen. Raadpleeg voor beademde dan wel niet-beademde kinderen van 1 maand tot 18 jaar, ook voor s.c.-toediening of toediening met PCA-pomp het Kinderformularium. De fabrikant van Sendolor geeft het volgende doseeradvies, alleen als snel intreden van de werking vereist is, voor een voldragen neonaat: 0,025–0,05 mg/kg lichaamsgewicht. Kinderen tot 18 jaar: 0,05–0,1 mg/kg lichaamsgewicht. Zeer langzaam toedienen en bij voorkeur verdunnen met fysiologisch zoutoplossing.
Epiduraal: (Molnex) 0,05-0,1 mg/kg lichaamsgewicht en bij voorkeur verdunnen met fysiologisch zoutoplossing. Gewoonlijk elke 12-24 uur toedienen.
Intrathecaal: (Molnex) 0,02 mg/kg lichaamsgewicht, verdund met fysiologisch zoutoplossing of 5-10 % glucoseoplossing. Gewoonlijk elke 12-24 uur toedienen.
S.c., i.m.: De fabrikant van Sendolor geeft het volgende doseeradvies voor een voldragen neonaat: 0,025–0,05 mg/kg lichaamsgewicht, zo nodig, maximaal elke 4 uur. Kinderen tot 18 jaar 0,05–0,2 mg/kg lichaamsgewicht, maximaal per keer 10 mg, maximaal elke 4 uur. Raadpleeg voor het Kinderformularium de link hierboven.
Verminderde nierfunctie
Door verminderde renale klaring kunnen ernstige bijwerkingen optreden: een actieve metaboliet wordt via de nieren uitgescheiden. Titreer voorzichtig, houd bij een matige nierinsufficiëntie (creatinineklaring 30–60 ml/min) 75% van de normale dosis aan; bij een ernstige nierfunctiestoornis (< 30 ml/min) 50% van de normale dosis. Het toedieningsinterval behoeft geen aanpassing.
Verminderde leverfunctie
De eliminatiehalfwaardetijd neemt toe. Overweeg bij ernstig gestoorde leverfunctie een halvering van de toedieningsfrequentie (verdubbeling van het toedieningsinterval).
Asthma cardiale
Volwassenen
I.v.: 5–10 mg per keer.
Ouderen
I.v.: Overweeg met 2,5 mg te beginnen en deze dosering zo nodig te herhalen.
Offlabel: Ernstige dyspneu in de palliatieve fase bij patiënten met COPD
Volwassenen
Zie voor de toepassing van opioïden bij deze indicatie Opioïden bij COPD in de Richtlijn Palliatieve zorg bij COPD (2021) op richtlijnendatabase.nl. In deze richtlijn staat: begin met zo nodig 5 mg oraal, tot een maximale dosering van 30 mg/24 uur. Bij voorspelbare dyspneu wordt standaard 5 mg morfine oraal gegeven 30–45 minuten voor het uitlokkende moment. Bij geen of onvoldoende effect van 30 mg morfine/24 uur na 1 week: staak morfine.
Offlabel: vermoeden van acuut coronair syndroom
Volwassenen (incl. ouderen)
Volgens de NHG-Behandelrichtlijn Geneesmiddelen en zuurstof in spoedeisende situaties (2020, versie 2.3 juli 2023): 5–10 mg (0,1 mg/kg lichaamsgewicht) i.v. in 4–5 min; bij een leeftijd > 65 jaar of hartfalen: 2,5–5 mg (0,05 mg/kg lichaamsgewicht).
Offlabel: acuut hartfalen
Volwassenen
Volgens de NHG-Behandelrichtlijn Geneesmiddelen en zuurstof in spoedeisende situaties (2020, versie 2.3 juli 2023): uitsluitend bij persisterende hevige onrust, dyspneu, angst of pijn op de borst 2,5–5 mg (0,05 mg/kg) i.v. in 4–5 min, herhaal zo nodig na 10 tot 20 minuten. Volgens Het Acute Boekje (update mei 2023) is bij dyspneu ook s.c. toediening mogelijk; 2,5–5 mg.
Offlabel: acute palliatieve sedatie, bij pijn en/of dyspneu
Volwassenen
Volgens Acute palliatieve sedatie in de Multidisciplinaire Richtlijn Palliatieve sedatie (2022): in combinatie met midazolam toepassen. Bij een opioïdnaïeve patiënt 15 mg langzaam i.v. als een i.v.-toedieningsweg aanwezig is, of 15 mg s.c. Bij bestaand opioïdgebruik: 1/3 van de equi-analgetische dagdosering tot max. 30 mg (i.v. of s.c.). Herhaal zo nodig op geleide van het effect, evalueer elke 15 minuten, geef afhankelijk van de reactie dezelfde of de dubbele dosering.
Zie voor overschakeling van en naar morfine de omrekentabel opioïden in de groepstekst opioïden, rubriek Toepasbaarheid.
Afbouwen: Voor de Handreiking afbouw opioïden, zie afbouwschema's op medicijngebruik.nl.
Toediening
- De tablet heel innemen;
- Bij Oramorph 20 mg/ml de hoeveelheid vloeistof met de bijgeleverde doseerpipet/druppelaar afmeten, in een glas vloeistof (bv. water) druppelen en direct opdrinken, de 2 mg/ml oplossing kan direct worden opgedronken. Indien een morfinedrank onverdund wordt ingenomen dan voldoende vloeistof (bv. water) nadrinken om tandbederf tegen te gaan;
- De ampul met injectievloeistof kan worden verdund met 0,9% fysiologisch-zoutoplossing; bij kleine hoeveelheden, bv bij kinderen, wordt dit aanbevolen om doseringsfouten te voorkomen. Morfinezouten zijn onder andere onverenigbaar met de natriumzouten van barbituraten en fenytoïne;
- Te snelle intraveneuze toediening kan de frequentie van bijwerkingen verhogen. Bij kinderen zeer langzaam toedienen;
- Bij een slechte circulatie (bv. oedeem) dient morfine langzaam i.v. te worden gegeven omdat het s.c. nauwelijks wordt geabsorbeerd.
Doseringen
Ernstige pijn bij kanker
Volwassenen en kinderen > 12 j.
De dosering is afhankelijk van de ernst van de pijn en van de reeds gebruikte analgetica. De dosering titreren tot een maximaal analgetisch effect is bereikt. Oraal: gewone capsule: begindosering is 1,3–2,6 mg iedere 4–6 uur, zo nodig de dosering verhogen; capsule met gereguleerde afgifte (alleen voor volwassenen): begindosering is 4 mg iedere 12 uur; bij onvoldoende pijnstilling na 24 uur verhogen tot 8 mg iedere 12 uur. Verdere aanpassingen van de dosering op geleide van de pijn door per 24 uur de dosering met 25–50% te verhogen; de eerstvolgende stap is 12 mg elke 12 uur. Er bestaat geen maximum wanneer wordt gedoseerd op geleide van de pijn. Intraveneus: begindosering: als bolusinjectie 1–1,5 mg iedere 3–4 uur, langzaam injecteren gedurende ten minste 2–3 min; als infusie 0,15–0,45 mg/uur of 0,004 mg/kg lichaamsgewicht/uur. Subcutaan: begindosering: als bolusinjectie 1–2 mg iedere 3–4 uur; als infusie 0,15–0,45 mg/uur of 0,004 mg/kg lichaamsgewicht/uur. PCA (i.v. en s.c.): begindosering 0,2 mg bolus, stop interval 5–10 min.
Ernstige postoperatieve pijn
Volwassenen en kinderen > 12 j.
De dosering is afhankelijk van de ernst van de pijn en van de reeds gebruikte analgetica. De dosering titreren tot een maximaal analgetisch effect is bereikt. Intraveneus: begindosering: als bolusinjectie 1–1,5 mg iedere 3–4 uur, langzaam injecteren gedurende ten minste 2–3 min; als infusie 0,15–0,45 mg/uur of 0,004 mg/kg lichaamsgewicht/uur. Subcutaan: begindosering: als bolusinjectie 1–2 mg iedere 3–4 uur; als infusie 0,15–0,45 mg/uur of 0,004 mg/kg lichaamsgewicht/uur. PCA (i.v. en s.c.): begindosering 0,2 mg bolus, stop interval 5–10 min.
Bij ouderen (gewoonlijk > 75 j.) wordt een lagere begindosering en zorgvuldige titratie aanbevolen.
Nierfunctiestoornissen: Bij lichte tot matige nierfunctiestoornissen is geen dosisaanpassing nodig. Bij ernstige nierfunctiestoornissen zijn er onvoldoende gegevens om een doseeradvies te geven, een lagere dosering kan bij deze patiënten voldoende zijn. Titreer zorgvuldig op geleide van het klinisch effect.
Bij leverfunctiestoornissen zijn er onvoldoende gegevens om een doseeradvies te geven, een lagere dosering kan bij deze patiënten voldoende zijn. Titreer zorgvuldig op geleide van het klinisch effect.
Bij overschakelen van oraal hydromorfon naar i.v. hydromorfon: 3 mg oraal komt in het algemeen overeen met 1 mg i.v.; individuele titratie is echter vereist. Bij overschakelen van een ander opioïd naar hydromorfon oraal, starten met ½ tot 2/3 van de berekende dosis; naar hydromorfon parenteraal starten met 1/10 van het overeenkomende parenterale morfine-equivalent.
Voor de Handreiking afbouw opioïden, zie afbouwschema's.
De injectie is niet geschikt om een behandeling met een opioïd mee te beginnen; deze alleen gebruiken bij patiënten die niet langer reageren op lagere doseringen hydromorfon of andere opioïden.
Toedieningsinformatie: De capsules heel of geopend zonder kauwen innemen. Bij slikproblemen kunnen de capsules worden geopend en de inhoud over een kleine hoeveelheid koud, zacht voedsel worden gestrooid; de inhoud van de capsule mag niet worden vermalen of opgelost. Inname van gebroken, gekauwde of vermalen inhoud van een capsule met gereguleerde afgifte kan leiden tot versnelde afgifte en absorptie van een mogelijk fatale dosis.
Doseringen
Chronische pijn
Volwassenen
Individueel doseren. Begindosering 50 mg 2×/dag: bij patiënten die al opioïden gebruiken kan een hogere begindosering nodig zijn. Zo nodig om de 3 dagen stapsgewijs verhogen met 50 mg 2×/dag, max. 500 mg per dag. Bij staken geleidelijk afbouwen om onthoudingsverschijnselen te voorkomen. Morfine-equivalentie: 60 mg/24 uur morfine oraal komt overeen met 150 mg/24 uur tapentadol.
Bij ouderen is volgens de fabrikant in het algemeen dosisaanpassing niet nodig; Ephor adviseert een startdosering van 50 mg, daarna 50 mg 2×/dag en individueel titreren op basis van de respons, max. 500 mg per dag.
Bij een lichte of matige nierfunctiestoornis is dosisaanpassing niet nodig; toepassing bij ernstige nierfunctiestoornis wordt afgeraden wegens onvoldoende gegevens.
Bij matig gestoorde leverfunctie: begindosering maximaal 50 mg 1×/dag. Toepassing bij ernstige leverfunctiestoornis wordt afgeraden wegens onvoldoende gegevens.
Kinderen ≥ 6 jaar
Bij patiënten die momenteel geen opioïde analgetica gebruiken: begindosering 1,5 mg/kg lichaamsgewicht elke 12 uur, max. 50 mg. Bij patiënten die momenteel wel opioïde analgetica gebruiken kan een hogere begindosering nodig zijn. Vervolgbehandeling voor alle patiënten: zo nodig stapsgewijs verhogen, met 25 mg verhoging bij een lichaamsgewicht < 40 kg en 25-50 mg verhoging bij een lichaamsgewicht > 40 kg. Verhoog pas na minimaal 2 dagen sinds de laatste verhoging. Max. 3,5 mg/kg lichaamsgewicht elke 12 uur, max. 500 mg per dag. Individueel kan een dosis < 1 mg/kg lichaamsgewicht al effectief zijn. Bij staken geleidelijk afbouwen om onthoudingsverschijnselen te voorkomen.
Bij een nierfunctiestoornis niet aanbevolen wegens ontbreken van gegevens.
Bij een leverfunctiestoornis niet aanbevolen wegens ontbreken van gegevens.
Toediening: heel innemen zonder te kauwen, met ruim vloeistof.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): Anorexie, droge mond, buikpijn, dyspepsie, obstipatie, misselijkheid (vooral als de patiënt rondloopt) en braken (vooral in de eerste 1–2 weken van de behandeling). Verwardheid, slapeloosheid, vermoeidheid, slaperigheid, sedatie die meestal na enkele dagen afneemt, duizeligheid, hoofdpijn. Hyperhidrose, contacteczeem, urticaria, jeuk. Asthenie.
Soms (0,1-1%): allergische of anafylactische reacties. Vasodilatatie, (orthostatische) hypotensie, brady- of tachycardie, palpitaties, (overmatig) blozen. Longoedeem, ademhalingsdepressie (vooral bij i.v.- of i.m-toediening), dyspneu, bronchospasme. Urineretentie en oligurie. Spasmen van de galwegen, Ileus, smaakstoornissen. Stemmingsveranderingen, licht gevoel in het hoofd, vertigo, agitatie, eu- of dysforie, somberheid, hallucinaties, nachtmerries, verhoogde intracraniële druk. Visusstoornissen (miose, dubbelzien), convulsies, hypertonie, paresthesie, evenwichtsstoornis, syncope, rillingen, koorts. Urticaria. Malaise, perifeer oedeem. Amenorroe, libidoverlies, erectiestoornis. Geestelijke en lichamelijke afhankelijkheid. Pijn op de toedieningsplaats.
Zelden (0,01-0,1%): hypothermie. Verminderde geestelijke en motorische activiteit. Jeuk. Verlengde partusduur.
Gemeld zijn: abnormale gedachten, geheugen- en concentratiestoornissen, afhankelijkheid, verminderde hoestreflex, allodynie, hyperalgesie, hyperhidrose, (neonataal) abstinentiesyndroom, bewegingsstoornissen, spierrigiditeit, myoclonus, veranderingen in leverenzymen, biliair spasme, spasme van de Oddi-sfincter, pancreatitis, centrale slaapapneu-syndroom, AGEP.
Ontwenningsverschijnselen zijn o.a. pijn, tremor, rustelozebenen-syndroom, diarree, abdominale koliek, misselijkheid, griepachtige verschijnselen, tachycardie, mydriase, dysfore stemming, angst en prikkelbaarheid.
Na epiduraal gebruik zijn misselijkheid, braken, sedatie, urineretentie, jeuk (vooral bij jonge patiënten na een hoge dosis) en ademhalingsdepressie gemeld.
Te snelle intraveneuze toediening kan de frequentie van bijwerkingen verhogen.
Bijwerkingen
De frequentie van bijwerkingen kan verschillen per toedieningsvorm.
Zeer vaak (> 10%): slaperigheid, obstipatie, misselijkheid en braken, licht gevoel in het hoofd, duizeligheid, jeuk, asthenie.
Vaak (1-10%): hypotensie, hallucinaties, verwardheid, angst, slapeloosheid, zweten, droge mond, abdominale pijn, anorexie, huiduitslag, urineretentie, aandrang.
Soms (0,1-1%): stemmingsveranderingen (o.a. euforie, dysforie), nachtmerrie, hoofdpijn, vermoeidheid, malaise, tolerantie, dyskinesie, paresthesie, tremor, myoclonus, tachycardie, verhoogde bloeddruk, visusstoornis (wazig zien, miose), dyspepsie, diarree, smaakstoornis, dyspneu, allergische huidreactie zoals urticaria. Erectiestoornis.
Zelden (0,01-0,1%): sufheid of sedering, lethargie, ademhalingsdepressie, bronchospasme, spasme van de galwegen, epileptische aanval, agitatie, blozen, bradycardie, palpitaties.
Zeer zelden (> 0,01%): overgevoeligheidsverschijnselen zoals orofaryngeaal oedeem, agressie, hyperalgesie (met name bij hogere doseringen), paralytische ileus, perifeer oedeem. Stijging van pancreas- en/of leverenzymwaarden. Opvliegers. Vallen. Psychische en lichamelijke afhankelijkheid, ontwenningsverschijnselen (agitatie, prikkelbaarheid, nervositeit, rusteloosheid, angst, zwakte, hyperkinesie, tremor, myalgie, rugpijn, gewrichtspijn, tranenvloed, rinorroe, geeuwen, zweten, rillingen, mydriase, buikkrampen, slapeloosheid, misselijkheid, braken, diarree, anorexie, verhoogde bloeddruk of ademhaling of hartslag) tolerantie, neonataal abstinentiesyndroom (NAS). Na injectie: irritatie, verharding van de huid op de toedieningsplaats (vooral na herhaaldelijke s.c. injectie).
Gemeld is centraal slaapapneusyndroom (CSA).
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): duizeligheid, slaperigheid, hoofdpijn, misselijkheid, obstipatie.
Vaak (1-10%): verminderde eetlust, angst, depressieve stemming, slaapstoornis, nervositeit, rusteloosheid, hallucinaties, aandachtsstoornis, tremor, onwillekeurige spiercontracties, blozen, dyspneu, braken, diarree, dyspepsie, jeuk, hyperhidrose, huiduitslag, asthenie, vermoeidheid, droge slijmvliezen, oedeem.
Soms (0,1-1%): overgevoeligheidsreacties (incl. angio-oedeem, anafylaxie en anafylactische shock), gewichtsverlies, desoriëntatie, verwardheid, agitatie, perceptiestoornissen, abnormale dromen, euforie, verminderd bewustzijn, geheugenstoornis, psychische stoornis, syncope, sedatie, evenwichtsstoornis, dysartrie, hypo-esthesie, paresthesie, visusstoornis, versnelde of vertraagde hartslag, hartkloppingen, verlaagde bloeddruk, abdominaal ongemak, urticaria, moeite met urineren, pollakisurie, seksuele disfunctie, abstinentiesyndroom, prikkelbaarheid.
Zelden (0,01-0,1%): abnormale gedachten, afhankelijkheid, convulsie, presyncope, coördinatiestoornis, ademhalingsdepressie, verstoorde maaglediging.
Verder is gemeld: delirium, met name bij ouderen en bij patiënten met kanker.
Interacties
Gelijktijdig gebruik van alcoholische dranken, andere centraal depressieve stoffen (zoals gabapentine, algemene anesthetica, sederende antihistaminica, anxiolytica, tricyclische antidepressiva, fenothiazinen, natriumoxybaat, andere opioïden en spierverslappers) kan de depressieve werking op het centrale zenuwstelsel versterken (meer kans op ademhalingsdepressie, hypotensie, diepe sedatie, coma of overlijden).
Combinatie met sedativa zoals benzodiazepinen, kan leiden tot sedatie, ademhalingsdepressie, coma en overlijden. Beperk het voorschrijven van dergelijke sedativa tot situaties waarin geen andere behandelmogelijkheid bestaat, doseer zo laag mogelijk en pas zo kort mogelijk toe. Volg de patiënt op tekenen van ademhalingsdepressie of sedatie.
Bij combinatie met β-blokkers kan versterkte remming van het centrale zenuwstelsel optreden en toename van de (bij)werkingen van de β-blokkers.
Bij gelijktijdig gebruik van sommige morfinomimetica (fentanyl, methadon, oxycodon, pethidine en tramadol) met MAO-remmers neemt de kans op een serotonerg syndroom toe; daarom wordt gebruik van een morfinomimeticum afgeraden tijdens of binnen 2 weken na behandeling met een MAO-remmer.
In combinatie met vitamine-K-antagonisten is toename van de INR met bloeding gemeld.
Alcohol kan al bij kleine hoeveelheden het respiratoir-depressieve effect van morfine versterken, vermijd de combinatie.
Cimetidine, nimodipine, methylfenidaat en gabapentine kunnen het analgetische effect van morfine versterken.
Tricyclische antidepressiva versterken het analgetisch effect van morfine, waarschijnlijk door verhoging van de plasmaspiegel. Pas zo nodig de dosering aan.
Anticholinerg werkende middelen kunnen de anticholinerge effecten van morfine versterken (bv. obstipatie, droge mond, mictiestoornissen).
Gecombineerde opioïdagonisten/antagonisten (buprenorfine, nalbufine) kunnen het analgetisch effect van morfine verminderen, door competitieve blokkering van receptoren. De kans op ontwenningsverschijnselen neemt bij dergelijke combinaties toe.
Ritonavir kan door inductie van glucuronidering, de plasmaspiegel van morfine doen dalen.
Rifampicine kan de plasmaconcentratie van morfine verlagen.
Oplossingen van morfinesulfaat en 5-fluoro-uracil zijn onverenigbaar (precipitaatvorming).
Bij combinatie met een orale P2Y12-remmer is een verminderde werking daarvan waargenomen op de eerste dag van de gelijktijdige behandeling, mogelijk als gevolg van verminderde gastro-intestinale motiliteit. Overweeg bij acuut coronair syndroom een parenterale P2Y12-remmer. (De klinische relevantie is niet bekend).
Interacties
Bij gelijktijdig gebruik van sommige morfinomimetica (fentanyl, methadon, oxycodon, pethidine en tramadol) met MAO-remmers neemt de kans op een serotonerg syndroom toe; daarom wordt gebruik van een morfinomimeticum afgeraden tijdens of binnen 2 weken na behandeling met een MAO-remmer.
Gelijktijdig gebruik van centraal depressieve stoffen (zoals andere opioïden, anesthetica, antipsychotica, anxiolytica, antidepressiva, anti-emetica, antihistaminica, hypnotica en sedativa) kan de depressieve werking op het centrale zenuwstelsel versterken (meer kans op ademhalingsdepressie, versterkte sedering).
Combinatie met sedativa zoals benzodiazepinen beperken tot patiënten voor wie er geen alternatieve behandeling mogelijk is; sedatie, ademhalingsdepressie, coma en overlijden zijn mogelijk. Gebruik de laagst mogelijke dosering, behandel zo kort mogelijk en volg de patiënt nauwkeurig.
Combinatie met gabapentinoïden (gabapentine en pregabaline) vergroot de kans op opioïde-overdosering, ademhalingsdepressie en overlijden.
Middelen met een anticholinerge werking (psychotrope middelen, anti-emetica, antihistaminica of middelen bij M. Parkinson) versterken de anticholinerge bijwerkingen van opioïden (obstipatie, droge mond, urineretentie).
Gelijktijdig gebruik van alcohol vermijden, omdat het de effecten van hydromorfon kan versterken.
Interacties
Gelijktijdig gebruik van alcohol of andere centraal depressieve stoffen (zoals anesthetica, antipsychotica, anxiolytica, gabapentine en pregabaline, hypnotica en sedativa) kan de depressieve werking op het centrale zenuwstelsel versterken (meer kans op ademhalingsdepressie, versterkte sedering). Toepassing bij acute intoxicatie met alcohol, hypnotica, centraal werkende analgetica of psychotrope middelen is gecontra-indiceerd.
Combinatie met sedativa zoals benzodiazepinen, kan leiden tot sedatie, ademhalingsdepressie, coma en overlijden. Beperk het voorschrijven van dergelijke sedativa tot situaties waarin geen andere behandelmogelijkheid bestaat, doseer zo laag mogelijk en pas zo kort mogelijk toe. Volg de patiënt op tekenen van ademhalingsdepressie of sedatie.
Gelijktijdig gebruik met een serotonerg middel (SSRI, SNRI of tricyclisch antidepressivum) kan leiden tot het serotoninesyndroom.
Combinatie met een gemengde opioïd agonist/antagonist (buprenorfine, nalbufine) wordt ontraden vanwege mogelijke vermindering van het analgetische effect.
Combinatie met een ander geneesmiddel dat de convulsiedrempel verlaagt, zoals een SSRI, SNRI, tricyclisch antidepressivum of antipsychoticum, vermeerdert de kans op aanvallen.
Combinatie met sterke remmers van UGT (bv. ketoconazol of fluconazol) kan de blootstelling aan tapentadol verhogen.
Bij starten (of stoppen) van sterke enzyminductoren zoals rifampicine, fenobarbital, sint-janskruid kan de werkzaamheid afnemen (of de bijwerkingen toenemen).
Bij gelijktijdig gebruik van sommige morfinomimetica (fentanyl, methadon, oxycodon, pethidine en tramadol) met MAO-remmers neemt de kans op een serotonerg syndroom toe; daarom wordt gebruik van een morfinomimeticum afgeraden tijdens of binnen 2 weken na behandeling met een MAO-remmer.
Zwangerschap
Opioïden passeren de placenta.
Teratogenese: Over het gebruik van opioïden tijdens het 1e en 2e trimester is weinig bekend. Een causaal verband tussen gebruik van opioïden in het 1e trimester en neuralebuisdefecten of hartafwijkingen is niet vastgesteld. Bij dieren is teratogeniteit en reproductietoxiciteit aangetoond.
Farmacologisch effect: Gebruik van opioïden in het 3e trimester kan onthoudingsverschijnselen bij de baby veroorzaken (hard huilen, trillen, slecht drinken, slecht slapen en agitatie); de kans hierop neemt toe bij langer durend gebruik. Toediening van morfine aan de moeder vlak vóór (2–3 uur) of tijdens de partus kan de variatie van de foetale hartfrequentie verminderen en, vooral bij prematuren, ademhalingsdepressie bij de pasgeborene veroorzaken. Door verminderde uterusmobiliteit kan de partusduur worden verlengd. Een mogelijk verband tussen opioïd-gebruik en vroeggeboortes of ADHD is niet vastgesteld.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken, en dan zo kort mogelijk en in de laagst mogelijke effectieve dosering. Bij gebruik tijdens de partus naloxon beschikbaar houden. Tijdens de partus niet systemisch, maar alleen lokaal in de epidurale of intrathecale ruimte toedienen. Controleer pasgeborenen van wie de moeder tijdens de zwangerschap morfine heeft gebruikt op verschijnselen van NAS: behandel eventueel met een opioïd; geef bij ernstige ademhalingsdepressie een opioïde-antagonist.
Overig: Wees voorzichtig met ethanol in de drank.
Vruchtbaarheid: chromosoomschade in kiemcellen en verminderde vruchtbaarheid kunnen optreden (zoals vastgesteld in dieronderzoek bij de rat), vruchtbare mannen en vrouwen dienen effectieve anticonceptie toe te passen.
Zwangerschap
Opioïden passeren de placenta.
Teratogenese: Over het gebruik van opioïden tijdens het 1e en 2e trimester is weinig bekend. Een causaal verband tussen gebruik van opioïden in het 1e trimester en neuralebuisdefecten of hartafwijkingen is niet vastgesteld. Bij dieren is bij hoge doses teratogeniteit aangetoond (verminderde foetale ontwikkeling, verhoogde perinatale en post partum sterfte).
Farmacologisch effect: Gebruik van opioïden in het 3e trimester tot aan de partus kan het neonataal abstinentiesyndroom veroorzaken; onthoudingsverschijnselen bij de baby zijn hard huilen, trillen, slecht drinken, slecht slapen en agitatie. De kans hierop neemt toe bij langer durend gebruik. Bij de moeder verzwakt hydromorfon de samentrekking van de uterus. Toediening vlak voor de partus kan, vooral bij prematuren, ademhalingsdepressie bij de pasgeborene veroorzaken. Een mogelijk verband tussen opioïd-gebruik en vroeggeboortes of ADHD is niet vastgesteld.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken, en dan zo kort mogelijk en in de laagst mogelijke effectieve dosis.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect: Gebruik van opioïden in het 3e trimester kan onthoudingsverschijnselen bij de baby veroorzaken (hard huilen, trillen, slecht drinken, slecht slapen en agitatie); de kans hierop neemt toe bij langer durend gebruik.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken, en dan zo kort mogelijk en in de laagst mogelijke effectieve dosis. Gebruik ontraden tijdens weeën en partus vanwege het risico van ademhalingsdepressie bij de pasgeborene. Een antidotum voor de pasgeborene moet direct beschikbaar zijn.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in hogere concentraties dan in het maternale plasma.
Farmacologisch effect: De afbraak verloopt vertraagd bij neonaten, waardoor bloedspiegels kunnen stijgen. Als de moeder gedurende maximaal enkele dagen een opioïde gebruikt, is de kans klein dat dit effect heeft op het kind. De kans neemt toe bij hogere dosering en langer durend gebruik. Eventuele effecten zijn: ademhalingsdepressie, sufheid, meer slapen, slecht drinken, obstipatie, misselijkheid, braken, niet toenemen in gewicht.
Advies: Gebruik ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in geringe hoeveelheden.
Farmacologisch effect: Als de moeder gedurende maximaal enkele dagen een opioïde gebruikt, is de kans klein dat dit effect heeft op het kind. De kans neemt toe bij hogere dosering en langer durend gebruik. Eventuele effecten zijn: ademhalingsdepressie, sufheid, meer slapen, slecht drinken, obstipatie, misselijkheid, braken, niet toenemen in gewicht.
Advies: Gebruik van hydromorfon of het geven van borstvoeding ontraden in verband met mogelijke ademhalingsdepressie bij de zuigeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend (bij de mens), ja (bij dieren).
Farmacologisch effect: Onvoldoende gegevens.
Advies: Er zijn onvoldoende gegevens om een uitspraak te kunnen doen over mogelijke risico's. Gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- acute ademhalingsdepressie; astma en chronisch obstructieve longziekten, overmatige aanwezigheid van bronchussecreet of cyanose;
- hersentrauma, schedelletsel, verhoogde intracraniële druk;
- delirium tremens;
- alcoholisme;
- angst of agitatie tijdens het effect van alcohol of hypnotica;
- coma;
- therapieresistente convulsieve aandoeningen;
- operaties aan gal en galwegen, paralytische ileus, galkolieken, acute leverziekten, ernstige abdominale pijn, peritonitis.
Contra-indicaties
- acute ademhalingsdepressie, obstructieve luchtweginfecties, cyanose, hypoxie of verhoogde plasma CO2-spiegels;
- cor pulmonale;
- hersentrauma, verhoogde intracraniële druk;
- alcoholisme;
- coma, convulsieve aandoening;
- acute buik, paralytische ileus, en na galblaas of galwegoperatie;
- acute leveraandoening;
- operatieve ingreep.
Contra-indicaties
- acute ademhalingsdepressie;
- astma, hypercapnie en COPD;
- hersentrauma, verhoogde intracraniële druk;
- bewustzijnsstoornis of coma;
- aangetoonde of vermoede paralytische ileus;
- delirium tremens.
Waarschuwingen en voorzorgen
Stel vooraf behandeldoelen, behandelduur en stopzettingsplan vast met de patiënt. Beoordeel regelmatig of de behandeling kan worden gestaakt, en of dosisaanpassing nodig is.
Het gebruik kan leiden tot gewenning en afhankelijkheid. De kans hierop is groter bij langduriger gebruik en hogere doses. Wees voorzichtig bij patiënten die gevoelig zijn voor verslavingsziekten, patiënten met een persoonlijke of een familiaire voorgeschiedenis (ouders of broers en zussen) van stoornissen in het gebruik van middelen (waaronder een stoornis in het gebruik van alcohol), huidige tabaksgebruikers of patiënten met een persoonlijke voorgeschiedenis van andere psychische stoornissen (bv. ernstige depressie, angst-en persoonlijkheidsstoornissen) lopen een verhoogd risico op een opioïdgebruiksstoornis (OUD). Controleer de patiënt op drugzoekend gedrag, bv. te vroeg vragen om een herhaalrecept.
Bij staken van de behandeling langzaam afbouwen om ontwenningsverschijnselen te voorkomen (pijn, tremor, rustelozebenen-syndroom, diarree, buikpijn, misselijkheid, griepachtige verschijnselen, tachycardie, mydriase, dysfore stemming, angst en prikkelbaarheid. Voor de Handreiking afbouw opioïden, zie Afbouwschema's.
Voor meer informatie over verantwoord omgaan met opioïden, zie Opiaten.nl. Voor informatie voor de patiënt, zie gebruik van sterke pijnstillers en stoppen met sterke pijnstillers.
Wees voorzichtig bij:
- verminderde respiratoire functie zoals bij emfyseem, ernstige bronchiale astma, ernstige cor pulmonale, overmatige slijmvorming in de luchtwegen en bij ernstige obesitas;
- verhoogde intracraniële druk;
- cardiovasculaire aandoeningen, hypotensie gepaard gaand met hypovolemie, shockverschijnselen;
- onbehandeld myxoedeem;
- toxische psychose;
- galwegaandoeningen, pancreatitis, inflammatoire darmziekten;
- delirium tremens, alcoholintoxicatie;
- prostaathyperplasie;
- convulsieve aandoeningen;
- myasthenia gravis.
Pas bij ernstige lever- en nierfunctiestoornis, hypothyroïdie, en bij kinderen en ouderen de dosering aan (zie ook Dosering). Wees zeer voorzichtig bij patiënten met een verminderde nier- of leverfunctie.
Ernstige intra-abdominale complicaties, zoals een darmperforatie, kunnen gemaskeerd worden door het analgetische effect van morfine.
Bij het optreden van opioïde-geïnduceerde hyperalgesie die niet reageert op verdere dosisverhoging zo nodig de dosering verlagen of overschakelen op een ander opioïde.
Het gebruik dient 24 uur vóór een operatie die de pijnoorzaak wegneemt, te worden gestaakt. Indien nodig kan na de operatie de dosering aan de nieuwe behoefte worden aangepast. Alleen gebruiken na een abdominale operatieve ingreep bij normale darmfunctie. Bij postoperatieve ademhalingsdepressie kan op geleide van de reactie 0,1–0,2 mg naloxon i.v. worden toegediend; zo nodig na 2–3 minuten herhalen tot gewenst effect intreedt. Deze dosering kan na 45–90 minuten worden herhaald.
Bij vermoeden van paralytische ileus de behandeling staken.
Opioïden kunnen reversibele bijnierinsufficiëntie veroorzaken, waarvoor controle en eventueel vervangingstherapie met glucocorticoïden nodig zijn. Symptomen zijn misselijkheid, braken, verlies van eetlust, vermoeidheid, zwakte, duizeligheid en lage bloeddruk.
Opioïden kunnen de hypothalamus-hypofyse-bijnierschors of hypothalamus hypofysaire gonade as beïnvloeden. De prolactinespiegel kan stijgen en de cortisol- en testosteronspiegels kunnen dalen. Symptomen zijn o.a. een verminderd libido, seksuele disfunctie en amenorroe.
Opioïden kunnen slaapgerelateerde ademhalingsstoornissen veroorzaken, zoals centrale slaapapneu (CSA) en slaapgerelateerde hypoxemie. Overweeg bij patiënten met CSA om de totale dosering van opioïden te verlagen, omdat de kans op CSA dosisafhankelijk is.
Te snelle intraveneuze toediening kan de frequentie van bijwerkingen verhogen; ernstige ademhalingsdepressie, apneu, hypotensie, perifere circulatoire collaps, rigiditeit van de borstkaswand, hartstilstand en anafylactoïde reacties zijn gemeld. Bij i.v. of epidurale toediening, een opiaatantagonist zoals naloxon en voorzieningen voor zuurstoftoediening en controle van de ademhaling beschikbaar houden
Morfine kan histamine vrijmaken; houd hiermee rekening bij patiënten met astma of allergie.
Staak de behandeling bij tekenen van acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulose (AGEP), een aandoening die levensbedreigend of fataal kan zijn.
Morfine kan stoornissen en spasmen van de Oddi-sfincter veroorzaken, waardoor de intrabiliaire druk stijgt en het risico op galwegsymptomen en pancreatitis toeneemt.
Herhaalde intrathecale toediening wordt ontraden vanwege het risico van sepsis.
Er is een mogelijk verband tussen het optreden van acuut borstsyndroom en morfinegebruik tijdens een vaso-occlusieve crisis, bij patiënten met sikkelcelziekte.
Hulpstoffen
- ethanol: wees voorzichtig met ethanol, in de drank, bij alcoholisme, zwangerschap, lactatie en jonge kinderen. ethanol kan een effect op andere medicatie hebben. Wees bij risicogroepen voorzichtig met gelijktijdig gebruik van andere middelen die ethanol of propyleenglycol bevatten.
- natrium: wees voorzichtig met natrium, in de infusievloeistof, bij een natriumarm dieet.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Het gebruik kan leiden tot gewenning en afhankelijkheid (verslaving). Kruistolerantie met andere opioïden kan optreden. Misbruik kan leiden tot overdosis en/of overlijden. Bij patiënten die gevoelig zijn voor verslavingsziekten is voorzichtigheid geboden. De kans op een opioïdengebruiksstoornis neemt toe bij een persoonlijke of familiegeschiedenis van middelenmisbruik (incl. alcohol), bij rokers en bij patiënten met een voorgeschiedenis van psychische aandoeningen zoals ernstige depressie, angst en persoonlijkheidsstoornis. Controleer op 'drug seeking'-gedrag en raadpleeg eventueel een verslavingsdeskundige. Voor meer informatie over verantwoord omgaan met opioïden, zie Opiaten.nl. Voor informatie voor de patiënt, zie gebruik van sterke pijnstillers enstoppen met sterke pijnstillers.
Bij abrupt staken kan een onthoudingssyndroom optreden. Geleidelijk afbouwen van de dosering helpt om ontwenningsverschijnselen (agitatie, nervositeit, angst, hyperkinesie, tremor, myalgie, rugpijn, gewrichtspijn, tranenvloed, loopneus, zweten, mydriase, slapeloosheid, misselijkheid, anorexie, diarree, en verhoogde bloeddruk, ademhalings- of hartfrequentie) te voorkomen. Voor afbouwschema's, zie handreiking afbouw opioïden.
Voorzichtigheid is geboden bij cardiovasculaire aandoeningen, oudere of verzwakte patiënten, toxische psychose, onbehandeld myxoedeem, shock, hypotensie met hypovolemie, slaapapneu, lever- en nierfunctiestoornissen, galblaasaandoeningen of galstenen, obstructieve of inflammatoire darmaandoeningen, pancreatitis, convulsies, ernstige obesitas, opioïd-afhankelijkheid, alcoholisme, hoofdletsel, flauwvallen, verminderde ademreserve zoals bij emfyseem, kyfoscoliose, ernstige chronische obstructieve luchtweg- of longaandoeningen, ernstige astma bronchiale en bij overmatige slijmvorming in de luchtwegen. Bij prostaathyperplasie, hypothyroïdie, bijnierschorsinsufficiëntie, pancreatitis, delirium tremens, leverfunctie stoornis, ernstige nierfunctiestoornis en bij ouderen (> 75 jaar) wordt een lagere dosering aanbevolen.
Bij optreden van hyperalgesie de dosering van hydromorfon verlagen of overschakelen op een ander opioïd.
Opioïden kunnen slaapgerelateerde ademhalingsstoornissen veroorzaken, zoals centrale slaapapneu (CSA) en slaapgerelateerde hypoxemie. Overweeg bij patiënten met CSA om de totale dosering van opioïden te verlagen, omdat de kans op CSA dosisafhankelijk is.
Vanwege het analgetische effect van opioïden kunnen ernstige intra-abdominale complicaties, zoals darmperforatie, gemaskeerd worden.
Bij paralytische ileus de behandeling onmiddellijk staken.
Het gebruik van het preparaat met directe afgifte of de injectie dient 4 uur en van het retard preparaat 24 uur vóór een operatieve ingreep die de pijnoorzaak wegneemt, te worden gestaakt. Indien na de operatie verdere pijnstilling nodig is de dosering aan de nieuwe behoefte aanpassen.
Opioïden kunnen de hypothalamus-hypofyse-bijnier-as of de hypothalamus-hypofyse-gonade-as beïnvloeden, waardoor de prolactinespiegel stijgt en de cortisol- en testosteronspiegel dalen.
De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 12 jaar zijn niet vastgesteld (gewone capsule en injectievloeistof).
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Tolerantie, fysieke en psychologische afhankelijkheid en een opioïd-gebruiksstoornis (opioid use disorder, OUD) kunnen optreden bij herhaalde toediening van opioïden. Misbruik of opzettelijk verkeerd gebruik van opioïden kan leiden tot een overdosis en/of overlijden. Het risico op het ontwikkelen van OUD is verhoogd bij patiënten met een persoonlijke of familieanamnese (ouders, broer of zus) van middelengebruiksstoornissen (waaronder alcoholgebruiksstoornis), bij huidige tabaksgebruikers en bij patiënten met een persoonlijke geschiedenis van andere psychische stoornissen (bijv. zware depressie, angst- en persoonlijkheidsstoornissen). Controleer zorgvuldig op tekenen van drugszoekend gedrag (bv. te vroege verzoeken om aanvullingen), ook voor andere psychoactieve middelen (zoals benzodiazepinen). Overleg zo nodig met een verslavingsdeskundige.
Niet aanbevolen bij een convulsieve aandoening.
Wees voorzichtig bij matige leverinsufficiëntie (toename van de blootstelling); niet aanbevolen bij ernstige lever- of nierfunctiestoornis wegens onvoldoende gegevens. Wees voorzichtig bij galwegaandoeningen, inclusief acute pancreatitis (spasmen van de sfincter van Oddii kunnen voorkomen).
Opioïden kunnen slaapgerelateerde ademhalingsstoornissen veroorzaken, zoals centrale slaapapneu (CSA) en slaapgerelateerde hypoxemie. Overweeg om bij patiënten met CSA de opioïddosering te verlagen.
De matrix van een retardtablet kan in de stoelgang terecht komen. Dit heeft geen invloed op de werking.
De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 6 jaar zijn niet vastgesteld.
Bij kinderen met obesitas de behandeling zorgvuldig monitoren wegens gebrek aan gegevens. De maximale dosis niet overschrijden.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Symptomen
'Pin-point'-pupillen/speldenknop-pupillen, mogelijk fatale ademhalingsdepressie (ademhalingsfrequentie, of ademvolume, of beide zijn verlaagd), spierzwakte, bradycardie, hypotensie; depressie van het centrale zenuwstelsel van stupor tot coma, aspiratiepneumonie, shock, circulatoire collaps, hartstilstand. De patiënt wordt cyanotisch en de bovenste luchtweg raakt geblokkeerd omdat de larynx- en tongspieren verslappen. De pupillen worden meestal kleiner (soms zijn ze verwijd door asfyxie), de spiertonus neemt af en de huid voelt koud en klam.
Therapie
Eventueel bij ademhalingsdepressie i.v. 0,4 mg naloxon, zo nodig herhalen met intervallen van 45–90 min vanwege de korte werkingsduur; kinderen: 10 microg/kg lichaamsgewicht. Bij patiënten met een opioïdverslaving zullen door behandeling met naloxon acute onttrekkingssymptomen optreden.
Zie voor meer informatie over de symptomen en behandeling ook toxicologie.org of vergiftigingen.info.
Overdosering
Symptomen
pin-point pupillen, ademhalingsdepressie, depressie van het centrale zenuwstelsel (van stupor tot mogelijk fataal coma), aspiratiepneumonie, hypothermie, bradycardie, hypotensie en shock.
Therapie
i.v. 0,2–0,8 mg (afhankelijk van de ernst van de overdosering) naloxon, zo nodig na 2–3 min herhalen. Zorgvuldige monitoring gedurende ten minste 24 uur is noodzakelijk, omdat het effect van de antagonist naloxon korter aanhoudt dan dat van hydromorfon.
Voor symptomen en behandeling zie ook toxicologie.org/opioïden.
Overdosering
Symptomen
Miose, braken, cardiovasculaire collaps, bewustzijnsstoornissen tot en met coma, convulsies, ademhalingsdepressie tot en met ademhalingsstilstand.
Therapie
Symptomatisch. Eventueel naloxon bij ademhalingsdepressie.
Voor meer informatie zie toxicologie.org of Nationaal Vergiftigingen informatiecentrum.
Eigenschappen
Opiumalkaloïde met agonistische activiteit op met name de µ-opioïdreceptor en daarnaast de κ en δ-receptor. Morfine heeft een sterk analgetisch effect, deels door veranderde pijnperceptie en deels door verhoging van de pijndrempel. Stimulatie van de µ-opioïdreceptor geeft analgesie; stimulatie van de κ-receptor geeft analgesie, sedatie en miose. Na systemische toediening werkt morfine onder meer op het perifere zenuwstelsel, het ruggenmerg en de supraspinale regio. Na epidurale toediening bindt morfine aan de opioïdreceptoren in het ruggenmerg. Morfine werkt ook direct op de zenuwplexus van de darmwand en veroorzaakt daardoor obstipatie.
Werking: maximale pijnstilling na 20 min (i.v.), na 6–30 min (epiduraal), na 30–60 min (i.m.), na 50–90 min (s.c.), na ca. 1 uur (oraal), 20–60 min (rectaal). Werkingsduur: parenteraal 4 tot 7 uur, epiduraal 12–24 uur, intrathecaal tot 24 uur.
Dit geneesmiddel valt onder de bepalingen van de Opiumwet in zijn volle omvang.
Kinetische gegevens
Resorptie | oraal variabel, rectaal onregelmatig en onvolledig. Na epidurale toediening wordt morfine ook rostraal in de bloedsomloop opgenomen, wat enkele uren na toediening voor bijwerkingen (ademhalingsdepressie) kan zorgen. |
F | 19–40% wisselend en sterk verminderd door groot 'first pass'-effect. Distributie door het hele lichaam, voornamelijk in nier, lever, long en milt; lagere concentraties in hersenen en spieren. Morfine is de minst vetoplosbare van de opioïden en passeert de Bloed-hersenbarrière vrij langzaam. |
V d | ca. 1,8 l/kg. Bij ouderen is het distributievolume kleiner. |
Metabolisering | vooral in de lever en ca. 30 % in de nieren: glucuronidering tot inactief morfine-3-glucuronide en in geringe mate (tot ca. 5%) in actief morfine-6-glucuronide. De derde metaboliet is normorfine. Er zijn aanwijzingen voor een enterohepatische kringloop. |
Eliminatie | met de urine 90% en de gal ca. 10%. |
T 1/2el | 2–3 uur, bij gestoorde nierfunctie verlengd. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Opiumalkaloïd, μ-receptoragonist. Analgetisch, anxiolytisch, antitussief en sedatief effect. Dit preparaat valt onder de bepalingen van de Opiumwet in zijn volle omvang.
Werking begint binnen 5 min na intraveneuze injectie, binnen 5–10 min na subcutane injectie en na 30 min bij oraal directe afgifte; is maximaal na 90–120 min (oraal directe afgifte) en duurt circa 4 uur; bij chronische behandeling vermindert de werkingsduur. Bij een oraal preparaat met gereguleerde afgifte houdt de werking 12 uur aan. Bij epidurale toediening duurt het ca. 23 min voordat volledige analgesie is bereikt en deze houdt 5–15 uur aan.
Kinetische gegevens
F | ca. 32% (17–62%) na orale toediening door groot (en variabel) 'first pass'-effect. |
V d | ca. 1,22 l/kg. |
Metabolisering | in de lever door conjugatie voornamelijk tot glucuronide. |
Eliminatie | met de urine voornamelijk als geconjugeerd hydromorfon. |
T 1/2el | 2–4 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Analgeticum. Opiaatagonist met μ-opioïd-agonistische en noradrenalineheropname-remmende eigenschappen. Dit preparaat valt onder de bepalingen van de Opiumwet in zijn volle omvang.
Kinetische gegevens
F | 32% door groot 'first pass'-effect. |
T max | 3–6 uur. |
V d | ca. 7,7 l/kg voor volwassenen. Voor kinderen: 6–12 jaar ca. 7,5 l/kg, 12–18 jaar ca. 11,4 l/kg. |
Metabolisering | 97%, vooral via conjugatie door UGT met glucuronzuur tot glucuroniden. In mindere mate door CYP2C9 en CYP2C19. De metabolieten zijn inactief. |
Eliminatie | via de nieren (99%, voornamelijk als metabolieten, 3% onveranderd). |
T 1/2el | 5–6 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
morfine hoort bij de groep Opioïden.
- alfentanil (N01AH02) Vergelijk
- buprenorfine (N02AE01) Vergelijk
- fentanyl (bij doorbraakpijn) (N02AB03) Vergelijk
- fentanyl (parenteraal) (N01AH01) Vergelijk
- fentanyl (transdermaal) (N02AB03) Vergelijk
- hydromorfon (N02AA03) Vergelijk
- morfine (retard) (N02AA01) Vergelijk
- nalbufine (N02AF02) Vergelijk
- oxycodon (N02AA05) Vergelijk
- oxycodon/naloxon (N02AA55) Vergelijk
- pethidine (N02AB02) Vergelijk
- piritramide (N02AC03) Vergelijk
- remifentanil (N01AH06) Vergelijk
- sufentanil (N01AH03) Vergelijk
- tapentadol (N02AX06) Vergelijk
- tramadol (N02AX02) Vergelijk
Groepsinformatie
hydromorfon hoort bij de groep Opioïden.
- alfentanil (N01AH02) Vergelijk
- buprenorfine (N02AE01) Vergelijk
- fentanyl (bij doorbraakpijn) (N02AB03) Vergelijk
- fentanyl (parenteraal) (N01AH01) Vergelijk
- fentanyl (transdermaal) (N02AB03) Vergelijk
- morfine (N02AA01) Vergelijk
- morfine (retard) (N02AA01) Vergelijk
- nalbufine (N02AF02) Vergelijk
- oxycodon (N02AA05) Vergelijk
- oxycodon/naloxon (N02AA55) Vergelijk
- pethidine (N02AB02) Vergelijk
- piritramide (N02AC03) Vergelijk
- remifentanil (N01AH06) Vergelijk
- sufentanil (N01AH03) Vergelijk
- tapentadol (N02AX06) Vergelijk
- tramadol (N02AX02) Vergelijk
Groepsinformatie
tapentadol hoort bij de groep Opioïden.
- alfentanil (N01AH02) Vergelijk
- buprenorfine (N02AE01) Vergelijk
- fentanyl (bij doorbraakpijn) (N02AB03) Vergelijk
- fentanyl (parenteraal) (N01AH01) Vergelijk
- fentanyl (transdermaal) (N02AB03) Vergelijk
- hydromorfon (N02AA03) Vergelijk
- morfine (N02AA01) Vergelijk
- morfine (retard) (N02AA01) Vergelijk
- nalbufine (N02AF02) Vergelijk
- oxycodon (N02AA05) Vergelijk
- oxycodon/naloxon (N02AA55) Vergelijk
- pethidine (N02AB02) Vergelijk
- piritramide (N02AC03) Vergelijk
- remifentanil (N01AH06) Vergelijk
- sufentanil (N01AH03) Vergelijk
- tramadol (N02AX02) Vergelijk
Zie ook
Geneesmiddelgroep
Indicaties
- Behandeling van acuut coronair syndroom in de acute fase
- hartfalen, acuut
- neuropathische pijn
- niersteenkoliek
- pijn