Samenstelling
Otezla XGVS Aanvullende monitoring Amgen bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 30 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Verpakkingsvorm
- startverpakking
Bevat per verpakking: 4 tabletten van 10 mg, 4 tabletten van 20 mg en 19 tabletten van 30 mg.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Benlysta XGVS Aanvullende monitoring GlaxoSmithKline bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusie
- Sterkte
- 120 mg, 400 mg
Bevat na oplossen 80 mg/ml.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 200 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 1 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Olumiant XGVS Eli Lilly Nederland
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 2 mg, 4 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Myfortic (als Na-zout) Novartis Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, maagsapresistent
- Sterkte
- 180 mg, 360 mg
Mycofenolzuur (als Na-zout) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet, maagsapresistent
- Sterkte
- 180 mg, 360 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Behandel psoriasis in eerste instantie lokaal met indifferente middelen, zo nodig gecombineerd met een klasse 3-corticosteroïd. Voeg bij onvoldoende effect een lokaal vitamine D-analoog toe. Stap bij onvoldoende effect hiervan over op een klasse 4-corticosteroïd. Bouw na max. 4 weken het dagelijks gebruik van corticosteroïden en vitamine D-analoga af tot een intermitterende behandeling. Continueer de indifferente middelen dagelijks. Om een schilferlaag te verwijderen kan een ontschilferingsmiddel worden toegepast. Bij kinderen en bij toepassing in het gezicht of in huidplooien heeft een klasse 2-corticosteroïd de voorkeur. De keuze voor een applicatievorm is afhankelijk van de locatie van de huidafwijkingen (o.a. wel of niet behaarde hoofdhuid) en in belangrijke mate ook van de voorkeur van de patiënt. Bij onvoldoende resultaat van een lokale therapie, worden in de tweedelijnszorg intensievere vormen van lokale behandeling, lichttherapie of systemische middelen toegepast. Zie voor meer informatie de NVDV-richtlijn Psoriasis .
Behandeling met het immunosuppressivum apremilast is aan te bevelen als inductie- of onderhoudsbehandeling bij patiënten met matige tot ernstige chronische plaque-psoriasis, indien foto(chemo)therapie en conventionele systemische behandelingen ontoereikend of gecontra-indiceerd zijn, of niet worden verdragen.
Voor de behandeling van actieve artritis psoriatica kan het volgens het NVR-Standpunt apremilast (pdf 0,4 MB, 2016), alleen of in combinatie met een disease-modifying antirheumatic drug (DMARD) overwogen worden bij volwassenen die onvoldoende respons hadden of intolerant waren voor eerdere DMARD-therapie (conventioneel en biological) in combinatie met een conventioneel DMARD of als monotherapie.
Advies
Belimumab s.c. als toegevoegde therapie bij volwassenen met actieve, auto-antilichaampositieve SLE en een hoge mate van ziekteactiviteit (bv. positief anti-dsDNA en laag complement), ondanks een gebruikelijke behandeling, verhoogt waarschijnlijk (aanzienlijk) de kans op een klinisch relevante afname in SLE-ziekteactiviteit. Het heeft daarmee een therapeutische meerwaarde in vergelijking met de gebruikelijke behandeling. De subcutane en de intraveneuze toedieningsvorm van belimumab hebben op basis van farmacokinetische studies een gelijke therapeutische waarde.
Advies
Start bij (een vermoeden van) reumatoïde artritis (RA) in de eerstelijnszorg met een NSAID en verwijs zo snel mogelijk naar de reumatoloog. Behandel in de tweedelijnszorg volgens de ‘treat-to-target’-strategie; pas medicatie aan op basis van intensieve monitoring van de ziekteactiviteit, met als doel het bereiken van remissie of lage ziekteactiviteit. Methotrexaat (MTX) is de hoeksteen van de behandeling, in de initiële fase gecombineerd met een systemisch glucocorticoïd (GC). Switch bij onvoldoende resultaat naar een andere ‘conventional synthetic disease modifying antirheumatic drug’ (csDMARD) of voeg een andere csDMARD, een biological (bDMARD) of een ‘targeted synthetic’ DMARD (tsDMARD) toe. Overweeg onder intensieve monitoring van de ziekteactiviteit om, wanneer het behandeldoel is bereikt, de dosis van geneesmiddelen bij combinatietherapie te reduceren of volledig af te bouwen. Baricitinib kan bij RA worden ingezet, na falen van een tweede csDMARD of een bDMARD.
De basisbehandeling van constitutioneel eczeem is het dagelijks gebruiken van indifferente middelen. Bij matig eczeem daarnaast behandelen met klasse 1- of klasse 2-corticosteroïden. Bij ernstig eczeem heeft kortdurend dagelijks gebruik (tot 2 à 3 weken) met klasse 3-corticosteroïden de voorkeur, in het gezicht of in huidplooien hebben klasse 1- of klasse 2-corticosteroïden de voorkeur. Bij verbetering corticosteroïden afbouwen. Overweeg pulstherapie met klasse 2-corticosteroïden bij frequente recidieven van ernstig eczeem. Bij de keuze van de zalf- of crèmebasis is de ervaring en voorkeur van de patiënt doorslaggevend. Als lokale therapie onvoldoende effect sorteert, kunnen in de tweedelijnszorg intensievere vormen van lokale behandeling, lichttherapie of systemische middelen worden toegepast.
De plaatsbepaling van JAK remmers binnen de NVDV-richtlijn Constitutioneel eczeem 2019 is nog niet vastgesteld. Zie het standpunt Baricitinib (2021) op nvdv.nl voor aanbevelingen voor het voorschrijven van baricitinib bij volwassenen met constitutioneel eczeem.
Voor baricitinib is voor de indicatie alopecia areata geen advies vastgesteld over de plaats in de medicamenteuze behandeling.
Offlabel: De behandeling van volwassenen met COVID-19 met een mild beloop in de eerstelijnszorg, bestaat zo nodig uit symptoombestrijding met paracetamol (voorkeur) of een NSAID. Start bij een matig ernstig of zeer ernstig beloop in de tweedelijnszorg met dexamethason, naast optimale ondersteunende zorg en tromboseprofylaxe. Voeg tocilizumab toe bij een matig ernstig beloop bij CRP ≥ 75 mg/l en noodzaak tot hoge zuurstofsuppletie, of bij een zeer ernstig beloop binnen 24 uur na opname op de IC (indien niet eerder gestart). Baricitinib en sarilumab zijn een alternatief indien tocilizumab niet beschikbaar is, of om een andere reden niet kan worden voorgeschreven.
Advies
Mycofenolzuur kan bij niertransplantaties als aanvulling op het gebruikelijk immunosuppressieve regime worden gebruikt als alternatief voor mycofenolaatmofetil. Mycofenolzuur is echter niet specifiek onderzocht bij patiënten die vanwege onvoldoende werkzaamheid, contra-indicaties of bijwerkingen mycofenolaatmofetil niet kunnen gebruiken. De ervaring ermee is beperkt terwijl die met mycofenolaatmofetil veel ruimer is. De bijwerkingen komen in grote mate overeen en er zijn geen aanwijzingen dat bij niertransplantaties mycofenolzuur minder werkzaam is dan mycofenolaatmofetil.
Mycofenolzuur wordt bij matig tot ernstig constitutioneel eczeem in de tweedelijnszorg offlabel toegepast bij volwassenen na falen van intensieve lokale therapie of indien afbouwen van (zeer) sterk werkende dermatocorticosteroïden niet lukt.
Indicaties
- Matige tot ernstige chronische plaquepsoriasis bij volwassenen met onvoldoende respons op, of een contra-indicatie of een intolerantie voor andere systemische therapieën zoals ciclosporine, methotrexaat en PUVA (psoraleen en ultraviolet-A-licht).
- Actieve artritis psoriatica (PsA), alleen of in combinatie met DMARD's, bij volwassenen die een onvoldoende respons hebben vertoond op of intolerant waren voor een eerdere DMARD-therapie.
- Mondzweren die verband houden met ziekte van Behçet (BD) bij volwassenen die in aanmerking komen voor systemische therapie.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Toegevoegde therapie bij volwassenen en kinderen vanaf 5 jaar met actieve, auto-antilichaampositieve systemische lupus erythematodes (SLE) met een hoge mate van ziekteactiviteit (bv. positief anti-dsDNA en laag complement), ondanks een standaardbehandeling.
- Actieve lupusnefritis bij volwassenen in combinatie met immunosuppressieve achtergrondbehandelingen.
Indicaties
- Matige tot ernstige reumatoïde artritis bij volwassen patiënten, die onvoldoende reageren op één of meer DMARD's of deze niet verdragen. Als monotherapie of in combinatie met methotrexaat.
- Matig tot ernstig constitutioneel eczeem bij volwassenen en kinderen vanaf 2 jaar, die in aanmerking komen voor systemische therapie.
- Ernstige alopecia areata bij volwassenen.
- Actieve juveniele idiopathische artritis (JIA) bij kinderen vanaf 2 jaar, die onvoldoende reageren op één of meer DMARD's of deze niet verdragen. Als monotherapie of in combinatie met methotrexaat:
- polyarticulaire juveniele idiopathische artritis (JIA) (reumafactor-positief [RF+] of -negatief [RF-], uitgebreid oligoarticulair);
- enthesitis-gerelateerde artritis;
- juveniele artritis psoriatica.
- Offlabel: 'Coronavirus disease 2019' (COVID-19) bij volwassenen die systemische corticosteroïden krijgen en die aanvullende zuurstof of mechanische beademing nodig hebben.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Profylactische behandeling van acute orgaanafstoting bij volwassenen die een allogene niertransplantatie ondergaan, in combinatie met ciclosporine en corticosteroïden.
- Offlabel: ernstig constitutioneel eczeem bij volwassenen die onvoldoende reageren op lokale therapie.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Plaquepsoriasis, artritis psoriatica, ziekte van Behçet
Volwassenen
Beginnen met een dosistitratie: startverpakking: dag 1 's ochtends 10 mg, dag 2 's ochtends en 's avonds 10 mg, dag 3 's ochtends 10 mg en 's avonds 20 mg, dag 4 's ochtends en 's avonds 20 mg, dag 5 's ochtends 20 mg en 's avonds 30 mg en dag 6 's ochtends en 's avonds 30 mg. Daarna 's ochtends en 's avonds 30 mg. De tabletten innemen met een tussentijd van circa 12 uur. Doorgaans wordt de grootste verbetering waargenomen binnen 24 weken voor psoriasis en psoriatische artritis en binnen 12 weken voor de ziekte van Behçet. Indien na deze tijdsperiode geen teken van verbetering is opgetreden, de behandeling heroverwegen. De respons van de patiënt regelmatig evalueren.
Bij ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min): dosistitratie: dag 1 t/m 3: 's ochtends 10 mg, dag 4 en 5: 's ochtends 20 mg en dag 6: 's ochtends 30 mg. Daarna 30 mg 1×/dag. Er is geen dosisaanpassing nodig bij licht en matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring > 30 ml/min).
Ouderen: er is geen dosisaanpassing nodig.
Verminderde leverfunctie: er is geen dosisaanpassing nodig.
Vergeten dosis: een vergeten dosis alsnog zo snel mogelijk innemen, tenzij het bijna tijd is voor de volgende dosis.
De tablet in zijn geheel (zonder kauwen of fijnmalen) innemen, met of zonder voedsel.
Doseringen
Houd rekening met het risico van overgevoeligheidsreacties (zie ook Waarschuwingen en voorzorgen); de patiënt gedurende enkele uren onder klinisch toezicht houden, in ieder geval na de eerste twee infusies of de eerste subcutane injectie.
Vóór intraveneuze infusie kan profylactisch een antihistaminicum, met of zonder een antipyreticum, worden gegeven.
Als adjuvans bij systemische lupus erythematodes
Volwassenen
I.v.-infuus: 10 mg/kg op dag 0, 14 en 28, gevolgd door toediening met 4-wekelijkse intervallen. De infusieduur is 1 uur; bij het optreden van een infuusreactie afhankelijk van de ernst de infusiesnelheid verlagen of infuus onderbreken. Indien na 6 maanden behandeling geen verbetering optreedt, overwegen om de behandeling te staken.
S.c.: 200 mg eenmaal per week. Indien na 6 maanden behandeling geen verbetering optreedt, overwegen om behandeling te staken. Bij overgang van intraveneuze naar subcutane toediening de eerste s.c.-injectie 1 tot 4 weken na de laatste i.v.-dosis geven.
Kinderen ≥ 5 jaar
I.v.-infuus: 10 mg/kg op dag 0, 14 en 28, gevolgd door toediening met 4-wekelijkse intervallen. De infusieduur is 1 uur; bij het optreden van een infuusreactie afhankelijk van de ernst de infusiesnelheid verlagen of infuus onderbreken. Indien na 6 maanden behandeling geen verbetering optreedt, overwegen om de behandeling te staken.
Lupusnefritis
Volwassenen
I.v.-infuus: 10 mg/kg op dag 0, 14 en 28, gevolgd door toediening met 4-wekelijkse intervallen. De infusieduur is 1 uur; bij het optreden van een infuusreactie afhankelijk van de ernst de infusiesnelheid verlagen of infuus onderbreken. Geef in combinatie met corticosteroïden en mycofenolaat of cyclofosfamide voor inductie, of met mycofenolaat of azathioprine voor onderhoud.
S.c.: 400 mg 1×/week gedurende 4 weken, gevolgd door 200 mg 1×/week. Geef in combinatie met corticosteroïden en mycofenolaat of cyclofosfamide voor inductie, of met mycofenolaat of azathioprine voor onderhoud. Bij overgang van intraveneuze naar subcutane toediening de eerste wekelijkse s.c.-injectie van 200 mg 1 tot 2 weken na de laatste i.v.-dosis geven, op enig moment nadat de eerste 2 i.v.–doses zijn gegeven.
Ouderen: als toediening noodzakelijk wordt geacht is een dosisaanpassing niet nodig.
Verminderde nierfunctie: er is geen dosisaanpassing nodig bij licht, matig of ernstig verminderde nierfunctie. Wees wel voorzichtig bij een ernstig verminderde nierfunctie wegens een gebrek aan gegevens.
Verminderde leverfunctie: de verwachting is dat een dosisaanpassing niet nodig is.
Een gemiste subcutane dosis zo snel mogelijk toedienen en daarna het schema hervatten op de gebruikelijke dag, of met een nieuw schema beginnen vanaf de dag dat de gemiste dosis is toegediend.
Toediening
- Pen:
- Subcutaan toedienen in de dij of buik.
- Niet injecteren waar de huid gevoelig, gekneusd, rood of hard is.
- Bij toediening van een dosis van 400 mg op dezelfde plaats 2 afzonderlijke injecties geven van 200 mg, ten minste 5 cm van elkaar.
Doseringen
Controleer vóór start en tijdens de behandeling het absolute neutrofielenaantal (ANC), het absolute lymfocyten aantal (ALC) en het hemoglobinegehalte. Behandeling niet starten of voortzetten bij een ANC < 1 × 109 cellen/liter, een ALC < 0,5 × 109 cellen/liter of een hemoglobinegehalte < 5 mmol/liter.
Reumatoïde artritis
Volwassenen < 65 jaar
4 mg 1×/dag. Overweeg bij stabiele ziekteactiviteit de dosering te verlagen naar 2 mg 1×/dag.
Bij verhoogd risico op VTE, MACE en maligniteiten of bij voorgeschiedenis van chronische of recidiverende infecties: 2 mg 1×/dag. Overweeg 4 mg 1×/dag indien het onvoldoende onder controle is.
Volwassenen ≥ 65 jaar
2 mg 1×/dag. Overweeg 4 mg 1×/dag indien het onvoldoende onder controle is.
Constitutioneel eczeem
Volwassenen < 65 jaar
4 mg 1×/dag. Overweeg bij stabiele ziekteactiviteit de dosering te verlagen naar 2 mg 1×/dag. Overweeg bij geen verbetering na 8 weken de behandeling te staken.
Tijdens de behandeling kan zo nodig tevens een lokaal corticosteroïd worden gebruikt. Een lokale calcineurine-remmer is ook mogelijk, maar deze alleen gebruiken bij probleemgebieden zoals het gezicht, de hals, intertrigineuze gebieden en de genitaliën.
Bij verhoogd risico op VTE, MACE en maligniteiten of bij voorgeschiedenis van chronische of recidiverende infecties: 2 mg 1×/dag. Overweeg 4 mg 1×/dag bij onvoldoende controle.
Volwassenen ≥ 65 jaar
2 mg 1×/dag. Overweeg 4 mg 1×/dag indien het onvoldoende onder controle is.
Kinderen ≥ 2 jaar
Bij ≥ 30 kg lichaamsgewicht: 4 mg 1×/dag; bij 10-30 kg lichaamsgewicht: 2 mg 1×/dag. Overweeg bij stabiele ziekteactiviteit een verlaging tot de helft van de dosering.
Tijdens de behandeling kan zo nodig tevens een lokaal corticosteroïd worden gebruikt. Een lokale calcineurine-remmer is ook mogelijk, maar deze alleen gebruiken bij probleemgebieden zoals het gezicht, de hals, intertrigineuze gebieden en de genitaliën.
Alopecia areata
Volwassenen < 65 jaar
4 mg 1×/dag. Overweeg bij stabiele ziekteactiviteit de dosering te verlagen naar 2 mg 1×/dag. Bij geen verbetering na 36 weken overweeg de behandeling te staken.
Bij verhoogd risico op VTE, MACE en maligniteiten of bij voorgeschiedenis van chronische of recidiverende infecties: 2 mg 1×/dag. Overweeg 4 mg 1×/dag indien het onvoldoende onder controle is.
Volwassenen ≥ 65 jaar
2 mg 1×/dag. Overweeg 4 mg 1×/dag indien het onvoldoende onder controle is.
Juveniele idiopatische artritis
Kinderen 2-17 jaar
Bij lichaamsgewicht ≥ 30 kg: 4 mg 1×/dag; bij lichaamsgewicht 10-30 kg; 2 mg 1×/dag. Overweeg bij geen verbetering na 12 weken de behandeling te staken.
Offlabel: COVID-19
Volwassenen
Volgens SWAB/FMS: 4 mg 1×/dag gedurende 14 dagen of tot ontslag, in combinatie met dexamethason. Zie Medicamenteuze behandeling voor patiënten met COVID-19 op richtlijnendatabase.nl.
Bij gelijktijdig gebruik van sterke OAT3-remmers (bv. probenecide): bij volwassenen 2 mg 1×/dag. Bij kinderen de dosering halveren.
Verminderde nierfunctie: bij creatinineklaring 30–60 ml/min: bij volwassenen 2 mg 1×/dag. Bij kinderen de dosering halveren; niet gebruiken bij een creatinineklaring < 30 ml/min.
Verminderde leverfunctie: bij een milde of matig-ernstige leverfunctiestoornis is geen dosisaanpassing nodig; niet gebruiken bij een ernstige leverfunctiestoornis.
Toediening
- Innemen met of zonder voedsel, op een moment naar keuze;
- Als kinderen de tablet niet kunnen doorslikken: overweeg de tablet te dispergeren in water; alleen water gebruiken om te dispergeren en alleen het aantal tabletten per dosis dispergeren;
- Bij niet-volledige inname van de suspensie, niet nog een tablet dispergeren en toedienen maar wachten tot de volgende geplande dosis.
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Mycofenolzuur van tdm-monografie.org.
Mycofenolzuur en mycofenolaatmofetil niet zonder meer verwisselen wegens verschillen in kinetiek.
Profylaxe van orgaanafstoting na niertransplantatie:
Volwassenen:
In combinatie met andere geneesmiddelen: 720 mg 2×/dag. Bij de novo patiënten de toediening starten binnen 72 uur na transplantatie.
Offlabel: constitutioneel eczeem
Volwassenen:
Volgens de NVDV richtlijn: 720 mg 2×/dag.
verminderde nierfunctie: bij een lichte tot matige nierfunctiestoornis (glomerulaire filtratiesnelheid ≥ 25 ml/min/1,73m²) is een aanpassing van de dosering niet nodig. Bij ernstige nierfunctiestoornis zorgvuldig controleren.
Verminderde leverfunctie: een aanpassing van de dosering is niet nodig.
Toediening
- Kan zowel met als zonder voedsel worden ingenomen, echter consequent met één van beide opties;
- De tabletten niet fijnmaken; als dit toch gebeurd is, vermijd inademing en direct contact van het poeder met de huid of slijmvliezen.
Bijwerkingen
Ademhalingsstelsel, borstkas en mediastinum
Dyspneu | - |
---|---|
Hoesten | Vaak |
Longembolie | - |
Algemeen en toedieningsplaats
Injectieplaatsreactie | - |
---|---|
Pyrexie | - |
Vermoeidheid | Vaak |
Zwelling aangezicht | - |
Bloed en lymfestelsel
Leukopenie | - |
---|---|
Neutropenie | - |
Trombocytose | - |
Bloedvaten
Diepe veneuze trombose | - |
---|
Huid en onderhuid
Acne | - |
---|---|
Angio-oedeem | ? |
Rash | Soms |
Urticaria | Soms |
Immuunsysteem
Anafylactische reactie | - |
---|---|
Infuusgerelateerde vertraagde overgevoeligheidsreactie | - |
Overgevoeligheid | Soms |
Infecties
Bacteriële infectie | - |
---|---|
Bovenste-luchtweginfectie | Zeer vaak |
Bronchitis | Vaak |
Cystitis | - |
Diverticulitis | - |
Epiglottitis | - |
Faryngitis | - |
Folliculitis | - |
Gastro-enteritis | - |
Gastro-enteritis viraal | - |
Herpes simplex | - |
Herpes zoster | - |
Laryngitis | - |
Nasofaryngitis | Vaak |
Pneumonie | - |
Sepsis | - |
Sinusitis | - |
Tonsillitis | - |
Urineweginfectie | - |
Virale bovensteluchtweginfectie | - |
Maagdarmstelsel
Braken | Vaak |
---|---|
Buikpijn | Vaak |
Diarree | Zeer vaak |
Dyspepsie | Vaak |
Gastro-intestinale bloeding | Soms |
Gastro-oesofageale refluxziekte | Vaak |
Misselijkheid | - |
Nausea | Zeer vaak |
Verhoogde stoelgangsfrequentie | Vaak |
Onderzoeken
Alanine-aminotransferase verhoogd | - |
---|---|
Aspartaataminotransferase verhoogd | - |
Creatinekinase verhoogd | - |
Gewicht verhoogd | - |
Gewicht verlaagd | Soms |
Psyche
Depressie | Vaak |
---|---|
Insomnia | Vaak |
Suïcidaal gedrag | Soms |
Skeletspieren en bindweefsel
Pijn in extremiteit | - |
---|---|
Rugpijn | Vaak |
Stofwisseling en voeding
Hypercholesterolemie | - |
---|---|
Hypertriglyceridemie | - |
Verminderde eetlust | Vaak |
Zenuwstelsel
Hoofdpijn | Zeer vaak |
---|---|
Migraine | Vaak |
Spanningshoofdpijn | Vaak |
- Misselijkheid en diarree verdwijnen doorgaans binnen 4 weken.
- Gewichtsvermindering; bij patiënten met PsA en PSOR, die tot 52 weken werden behandeld, gemiddeld ca. 2 kg (bij ca. 14% is een 5–10% gewichtsverlies van waargenomen en bij ca. 6%, een gewichtsverlies van >10%). Bij patiënten met BD die 52 weken werden behandeld, is gemiddeld 0,52 kg gewichtsverlies (bij ca. 11,8% is een gewichtsverlies van 5–10% waargenomen en bij 3,8% een gewichtsverlies van > 10%). Zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Bijwerkingen
Ademhalingsstelsel, borstkas en mediastinum
Dyspneu | Vaak |
---|---|
Hoesten | - |
Longembolie | - |
Algemeen en toedieningsplaats
Injectieplaatsreactie | Vaak |
---|---|
Pyrexie | Vaak |
Vermoeidheid | - |
Zwelling aangezicht | - |
Bloed en lymfestelsel
Leukopenie | Vaak |
---|---|
Neutropenie | - |
Trombocytose | - |
Bloedvaten
Diepe veneuze trombose | - |
---|
Huid en onderhuid
Acne | - |
---|---|
Angio-oedeem | Soms |
Rash | Soms |
Urticaria | Soms |
Immuunsysteem
Anafylactische reactie | Soms |
---|---|
Infuusgerelateerde vertraagde overgevoeligheidsreactie | Zelden |
Overgevoeligheid | Vaak |
Infecties
Bacteriële infectie | Zeer vaak |
---|---|
Bovenste-luchtweginfectie | - |
Bronchitis | Zeer vaak |
Cystitis | Zeer vaak |
Diverticulitis | - |
Epiglottitis | - |
Faryngitis | Vaak |
Folliculitis | - |
Gastro-enteritis | - |
Gastro-enteritis viraal | Vaak |
Herpes simplex | - |
Herpes zoster | - |
Laryngitis | - |
Nasofaryngitis | Vaak |
Pneumonie | - |
Sepsis | - |
Sinusitis | - |
Tonsillitis | - |
Urineweginfectie | - |
Virale bovensteluchtweginfectie | Vaak |
Maagdarmstelsel
Braken | - |
---|---|
Buikpijn | - |
Diarree | Zeer vaak |
Dyspepsie | - |
Gastro-intestinale bloeding | - |
Gastro-oesofageale refluxziekte | - |
Misselijkheid | Zeer vaak |
Nausea | - |
Verhoogde stoelgangsfrequentie | - |
Onderzoeken
Alanine-aminotransferase verhoogd | - |
---|---|
Aspartaataminotransferase verhoogd | - |
Creatinekinase verhoogd | - |
Gewicht verhoogd | - |
Gewicht verlaagd | - |
Psyche
Depressie | Vaak |
---|---|
Insomnia | - |
Suïcidaal gedrag | Soms |
Skeletspieren en bindweefsel
Pijn in extremiteit | Vaak |
---|---|
Rugpijn | - |
Stofwisseling en voeding
Hypercholesterolemie | - |
---|---|
Hypertriglyceridemie | - |
Verminderde eetlust | - |
Zenuwstelsel
Hoofdpijn | - |
---|---|
Migraine | Vaak |
Spanningshoofdpijn | - |
- Infusie- of injectiegerelateerde systemische reacties zoals hypotensie, hypertensie, bradycardie, duizeligheid, hoofdpijn, myalgie, artralgie, koorts, huiduitslag, urticaria.
- Reacties op de injectieplaats (subcutaan) bv. pijn, erytheem, hematoom, jeuk en induratie.
- Overgevoeligheidsreacties bv. hypotensie, urticaria of andere vormen van huiduitslag, jeuk, dyspneu.
- Anafylactische reactie op de dag van of de dag na de infusie.
- Niet-acute overgevoeligheidsreacties van het vertraagde type bv. huiduitslag, misselijkheid, vermoeidheid, spierpijn, hoofdpijn en gezichtsoedeem.
Bijwerkingen
Ademhalingsstelsel, borstkas en mediastinum
Dyspneu | - |
---|---|
Hoesten | - |
Longembolie | Soms |
Algemeen en toedieningsplaats
Injectieplaatsreactie | - |
---|---|
Pyrexie | - |
Vermoeidheid | - |
Zwelling aangezicht | Soms |
Bloed en lymfestelsel
Leukopenie | - |
---|---|
Neutropenie | Soms |
Trombocytose | Vaak |
Bloedvaten
Diepe veneuze trombose | Soms |
---|
Huid en onderhuid
Acne | Vaak |
---|---|
Angio-oedeem | - |
Rash | Vaak |
Urticaria | Soms |
Immuunsysteem
Anafylactische reactie | - |
---|---|
Infuusgerelateerde vertraagde overgevoeligheidsreactie | - |
Overgevoeligheid | - |
Infecties
Bacteriële infectie | - |
---|---|
Bovenste-luchtweginfectie | Zeer vaak |
Bronchitis | - |
Cystitis | - |
Diverticulitis | Soms |
Epiglottitis | Zeer vaak |
Faryngitis | Zeer vaak |
Folliculitis | Vaak |
Gastro-enteritis | Vaak |
Gastro-enteritis viraal | - |
Herpes simplex | Vaak |
Herpes zoster | Vaak |
Laryngitis | Zeer vaak |
Nasofaryngitis | - |
Pneumonie | Vaak |
Sepsis | Soms |
Sinusitis | Zeer vaak |
Tonsillitis | Zeer vaak |
Urineweginfectie | Vaak |
Virale bovensteluchtweginfectie | - |
Maagdarmstelsel
Braken | - |
---|---|
Buikpijn | Vaak |
Diarree | - |
Dyspepsie | - |
Gastro-intestinale bloeding | - |
Gastro-oesofageale refluxziekte | - |
Misselijkheid | - |
Nausea | Vaak |
Verhoogde stoelgangsfrequentie | - |
Onderzoeken
Alanine-aminotransferase verhoogd | Vaak |
---|---|
Aspartaataminotransferase verhoogd | Soms |
Creatinekinase verhoogd | Vaak |
Gewicht verhoogd | Soms |
Gewicht verlaagd | - |
Psyche
Depressie | - |
---|---|
Insomnia | - |
Suïcidaal gedrag | - |
Skeletspieren en bindweefsel
Pijn in extremiteit | - |
---|---|
Rugpijn | - |
Stofwisseling en voeding
Hypercholesterolemie | Zeer vaak |
---|---|
Hypertriglyceridemie | Soms |
Verminderde eetlust | - |
Zenuwstelsel
Hoofdpijn | Vaak |
---|---|
Migraine | - |
Spanningshoofdpijn | - |
- Herpes zoster vaak bij RA, soms bij alopecia areata en zeer zelden bij CE.
- Folliculitis bij alopecia areata, op de hoofdhuid bij hernieuwde haargroei.
- Trombocytose > 600 × 109.
- Verhoogd ALAT ≥ 3× de 'upper limit of normal range' (ULN).
- Verhoogd creatinekinase > 5× de ULN.
- Neutropenie < 1 × 109 cellen/l.
- Verhoogd ASAT ≥ 3× de ULN. Vaak bij alopecia areata.
- Bij JIA zeer vaak hoofdpijn, vaak neutropenie en vaak longembolie.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): virale, bacteriële en schimmelinfecties, bijvoorbeeld cytomegalovirus, candidiase en herpes simplex. Hypertensie. Diarree. Angst. Artralgie. Leukopenie. Hypocalciëmie, hypokaliëmie, hyperurikemie.
Vaak (1-10%): hoesten, dyspneu, bovensteluchtweginfecties, pneumonie. Hypotensie. Hoofdpijn, duizeligheid. Hypotensie. Buikpijn, obstipatie, diarree, dyspepsie, flatulentie, gastritis, misselijkheid, braken. Vermoeidheid, asthenie, perifeer oedeem, koorts. Myalgie. Acne, jeuk. Anemie, trombocytopenie, toename van creatinine in bloed, abnormale leverfunctietesten. Hyperkaliëmie, hypomagnesiëmie.
Soms (0,1-1%): wondinfectie, sepsis, osteomyelitis. Tachycardie, ventriculaire extrasystolen, pulmonaal oedeem. 'Wheezing', interstitiële longziekte. Droge mond, verkleuring van de tong, tandvleeshyperplasie, halitose, oprispingen, gastro-oesofageale refluxziekte, oesofagitis, maagulcus, gastro-intestinale bloeding, pancreatitis, peritonitis, (sub)ileus. Renale tubulusnecrose, urethrastrictuur, hematurie. Impotentie. Tremor, slapeloosheid. Abnormale dromen, waandenkbeelden. Conjunctivitis, wazig zien. Griepachtige verschijnselen, oedeem in de benen, pijn, dorst, zwakte. Artritis, rugpijn, spierkrampen. . Huid papilloom, basaalcelcarcinoom, Kaposi-sarcoom, lymfoproliferatieve aandoeningen, plaveiselcelcarcinoom. Alopecia, contusie. Anorexie. Lymfokèle, lymfadenopathie. Lymfopenie, neutropenie. Hyperlipidemie, diabetes mellitus, hypercholesterolemie, hypofosfatemie.
Verder zijn gemeld: 'pure red cell aplasia' (PRCA) bij gebruik van MPA–derivaten, agranulocytose, huiduitslag.
De novo purine synthesis inhibitors-associated acute inflammatory syndrome is beschreven als een paradoxale pro-inflammatoire reactie geassocieerd met mycofenolaatmofetil en mycofenolzuur, gekenmerkt door koorts, artralgie, artritis, spierpijn en verhoogde inflammatoire markers. Na staken van het geneesmiddel treedt snel verbetering op.
Interacties
Gelijktijdige toediening van de sterke CYP3A4-inductor rifampicine resulteerde in een daling van de blootstelling van apremilast met ca. 72% en van de maximale serumconcentratie met ca. 43%; in verband met een mogelijk verminderde respons de combinatie met sterke CYP3A4-inductoren (zoals rifampicine, fenobarbital, carbamazepine, fenytoïne en sint-janskruid) vermijden. Apremilast kan wel gelijktijdig worden toegediend met sterke CYP3A4-remmers.
Wees zeer voorzichtig bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die psychiatrische klachten kunnen veroorzaken, zie de rubriek Waarschuwingen/Voorzorgen.
Apremilast kan gelijktijdig worden toegediend met een lokale behandeling voor psoriasis zoals corticosteroïden, koolteershampoo en salicylzuurpreparaten voor de hoofdhuid en met UVB-fototherapie.
Interacties
Geen levende vaccins toedienen vanaf 30 dagen vóór of gelijktijdig met een behandeling met belimumab.
Interacties
Combinatie met 'biological' DMARD's, biologische immunomodulatoren of andere JAK-remmers wordt ontraden omdat een risico op additieve immunosuppressie niet kan worden uitgesloten. Bij RA en juveniele idiopatische artritis zijn gegevens beperkt over combinatie met krachtige immunosuppressiva (zoals azathioprine, tacrolimus, ciclosporine). Bij constitutioneel eczeem en alopecia areata is de combinatie niet onderzocht en wordt deze niet aanbevolen.
Bij patiënten die een OAT3-remmer met een hoog remmend potentieel gebruiken (bv. probenecide), de dosering van baricitinib aanpassen (zie rubriek Dosering). Wees voorzichtig bij combinatie van baricitinib met leflunomide of teriflunomide omdat het een verhoogde blootstelling aan baricitinib kan geven.
Combinatie met levende, verzwakte vaccins wordt niet aanbevolen.
Interacties
Bij vaccinatie met levend verzwakt virus is er het risico van mogelijk ernstig (fataal) verlopende algemene systemische ziekte.
Ciclosporine kan mogelijk de concentratie van mycofenolzuur verlagen. Combinatie met tacrolimus is niet voldoende onderzocht, de dosering van mycofenolzuur aanpassen op geleide van het klinisch beeld. Niet combineren met azathioprine wegens onvoldoende gegevens. Er is weinig ervaring met de combinatie met inductietherapieën zoals anti-T-lymfocytenglobuline of basiliximab.
Door concurrentie bij de tubulaire uitscheiding verhoogt mycofenolglucuronide de plasmaconcentratie van aciclovir en ganciclovir.
Antacida die magnesium- en aluminium bevat kunnen de blootstelling aan mycofenolzuur verlagen en de werkzaamheid verminderen, vooral bij regelmatig gebruik.
Geneesmiddelen die interfereren met de enterohepatische kringloop zoals colestyramine en actieve kool verminderen de blootstelling en werkzaamheid van mycofenolzuur.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren alleen bij supratherapeutische doseringen aanwijzingen voor schadelijkheid (verminderd foetaal gewicht, vertraagde ossificatie van het supraoccipitale schedelbot, prenatale sterfte).
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd.
Overig: Vóór behandeling zwangerschap uitsluiten. Tijdens de behandeling dient een vruchtbare vrouw adequate anticonceptieve maatregelen te nemen.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect: Bij dieren zijn gezien: reversibele afname van het aantal B-cellen en van IgM bij neonaten. Het aantal B-cellen herstelde binnen 3 maanden na de geboorte en het IgM niveau binnen 6 maanden.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Vrouwen in de vruchtbare jaren dienen adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en ten minste vier maanden na de laatste behandeling.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onvoldoende gegevens, bij dieren teratogeen gebleken.
Farmacologisch effect: Bij dieren is een ongunstig effect op de botontwikkeling in utero waargenomen.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd.
Overig: Vrouwen die zwanger kunnen worden dienen effectieve anticonceptie toe te passen tijdens en ten minste 1 week na de behandeling.
Zwangerschap
Teratogenese: Mycofenolzuur is bij mensen sterk teratogeen. Het gebruik is in verband gebracht met een verhoogd risico op miskramen (45-49% van de zwangere vrouwen) en op aangeboren afwijkingen (bij 23–27% van de pasgeborenen). Er zijn specifieke oorafwijkingen (microtie, atresie van uitwendige gehoorgang) gemeld in combinatie met andere afwijkingen, waaronder aangezichtsmisvormingen (zoals hazenlip, gespleten gehemelte), hartaandoeningen (septumdefecten), slokdarmatresie, oogafwijkingen, spina bifida en misvormingen van vingers.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd; alleen op zeer strikte indicatie gebruiken indien er geen énkele geschikte alternatieve behandeling beschikbaar is om orgaanafstoting te voorkómen. Er is een zwangerschapspreventieprogramma (ZPP) via cbg-meb.nl van kracht.
Overige: Vóór aanvang van de behandeling, zwangerschap uitsluiten door twee testen: een tweede zwangerschapstest 8–10 dagen uitvoeren na de eerste test. Als dit niet mogelijk is (vanwege het tijdstip waarop een orgaan beschikbaar komt), een test uitvoeren direct voor start behandeling en een tweede test 8–10 dagen later. Een vruchtbare vrouw dient ten minste één effectieve manier van anticonceptie te gebruiken gedurende én tot ten minste 6 weken na de therapie; het gebruik van twee vormen van anticonceptie verdient de voorkeur. Bij mannen adviseert de fabrikant voor de man of zijn vrouwelijke partner het gebruik van effectieve anticonceptie tijdens en tot 90 dagen na zijn therapie en mogen mannen geen sperma doneren tijdens en tot 90 dagen na het stoppen van de behandeling. De Nederlandse Transplantatie Vereniging (NTV) adviseert in de Veldnorm: gebruik mycofenolaat bij kinderwens mannen die een transplantatie hebben ondergaan en een kinderwens hebben, om mycofenolzuur te blijven gebruiken. Er is géén vergroot risico gevonden van geboorteafwijkingen of miskramen bij zwangerschappen waarbij de vader mycofenolaat-bevattende middelen gebruikte; er zijn geen gegevens die aanleiding zijn om het gebruik van mycofenolaat-bevattende middelen door deze vaders te beperken. Het is niet bekend of het middel in het sperma terechtkomt; beperkt onderzoek laat dusdanig kleine hoeveelheden zien, dat deze waarschijnlijk niet klinisch relevant zijn.
De tablet niet fijnmaken en contact met huid en slijmvliezen vermijden in verband met aangetoonde teratogeniteit. Indien dergelijk contact optreedt, grondig wassen met water en zeep; ogen spoelen met schoon water. Zie additioneel risicominimalisatie materiaal op geneesmiddeleninformatiebank.nl voor voorlichtingsmateriaal t.a.v. het ZPP voor zorgverleners en patiënten.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Ja, bij dieren.
Farmacologisch effect: Nadelige effecten bij de zuigeling kunnen niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, bij dieren. Waarschijnlijk ook bij mensen, omdat IgG antilichamen in de moedermelk worden uitgescheiden.
Farmacologisch effect: Reversibele afname van het aantal B-cellen en van IgM.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Ja, bij dieren. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Ja, bij dieren.
Farmacologisch effect: ernstige bijwerkingen zijn mogelijk.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd vanwege de mogelijkheid van ernstige bijwerkingen bij de zuigeling.
Contra-indicaties
Zie de rubriek Zwangerschap.
Contra-indicaties
Er zijn geen contra-indicaties bekend.
Contra-indicaties
Zie de rubriek Zwangerschap.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubrieken Zwangerschap en Lactatie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Staak behandeling bij het optreden van suïcidale gedachten of suïcidaal gedrag. Apremilast is geassocieerd met een verhoogd risico op psychische stoornissen zoals slapeloosheid en depressie. Er zijn gevallen van suïcidale gedachten, suïcidaal gedrag en van zelfmoord gemeld tijdens behandeling, zowel bij patiënten met als zonder een voorgeschiedenis van depressie; Bij een voorgeschiedenis van psychiatrische klachten of bij gebruik van andere geneesmiddelen die psychiatrische klachten kunnen veroorzaken, de balans tussen werkzaamheid en risico’s zorgvuldig afwegen; indien psychiatrische klachten verergeren of nieuwe klachten optreden de behandeling staken. Laat patiënten en verzorgers onmiddellijk contact opnemen bij elke gedrags- of stemmingsverandering en/of elk symptoom van suïcidale gedachten.
Overweeg staken bij ernstige diarree, misselijkheid of braken. Deze bijwerkingen zijn gemeld (soms met ziekenhuisopname) en treden meestal op in de eerste paar weken van de behandeling. Vooral ouderen (> 65 j.) lopen meer kans op complicaties.
Controleer bij patiënten met ondergewicht bij begin van de behandeling regelmatig het lichaamsgewicht. Overweeg bij onverklaarbaar en klinisch significant gewichtsverlies bij deze patiënten de behandeling te staken; zie ook de rubriek Bijwerkingen.
De veiligheid van apremilast is niet onderzocht bij een verminderde leverfunctie en bij een matig of ernstig verminderde nierfunctie. De werkzaamheid en veiligheid zijn niet vastgesteld bij kinderen tot 17 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Niet aanbevolen bij: belimumab is niet onderzocht bij ernstige actieve lupus van het centrale zenuwstelsel, HIV, (een voorgeschiedenis van) hepatitis B of C, hypogammaglobulinemie of IgA-deficiëntie, een belangrijke orgaantransplantatie of een hematopoëtische stamcel-/beenmergtransplantatie in het verleden.
Infecties; niet starten bij actieve ernstige infectie (waaronder ernstige chronische infecties) en wees voorzichtig bij patiënten met een verleden van een steeds terugkerende infectie. Belimumab zou de kans op het ontwikkelen van (soms fatale) infecties kunnen verhogen. Instrueer patiënt om zich te melden bij symptomen van een infectie. Bij ontstaan van een infectie tijdens de behandeling en eventueel de behandeling onderbreken. Overweeg pneumokokkenvaccinatie voordat behandeling wordt gestart.
Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik van een andere op B-cellen gerichte therapie. Beschikbare gegevens ondersteunen gelijktijdige toediening van rituximab niet bij patiënten met SLE.
Schat vóór starten het risico van depressie, suïcidaal gedrag, inclusief suïcide zorgvuldig in en controleer op nieuwe tekenen van deze risicofactoren tijdens de behandeling. Adviseer patiënt direct medische hulp te zoeken als een depressie of verergering hiervan ontstaat, suïcidaal gedrag ontstaat of zelfverwonding wordt ervaren.
Overgevoeligheidsreacties kunnen ernstig en fataal zijn en optreden direct na de toediening of enkele dagen erna. de meeste kans hierop is bij de eerste twee doses. De patiënt daarom enkele uren onder klinisch toezicht houden, in ieder geval na de eerste subcutane injectie of de eerste twee infusies. Bij een ernstige reactie de toediening onderbreken. De patiënt voorlichten over de mogelijkheid van een allergische reactie op de dag van of tot enkele dagen na de toediening.
Maligniteiten en lymfoproliferatieve aandoeningen: wees voorzichtig bij maligniteiten (in het verleden); immunomodulerende middelen kunnen het risico van een maligniteit doen toenemen.
Controleer op symptomen van progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) zoals cognitieve, neurologische of psychiatrische klachten. Bij vermoeden van PML de behandeling onderbreken totdat PML is uitgesloten.
Over de werkzaamheid en veiligheid zijn weinig gegevens bij een leeftijd ≥ 65 jaar, of bij zwarte patiënten en subcutaan toegediend belimumab. Er is een gebrek aan gegevens over het gebruik bij een ernstig verminderde nierfunctie. Belimumab is niet onderzocht bij patiënten met een verminderde leverfunctie en bij SLE voor de leeftijd < 5 jaar (i.v.) en < 18 jaar (subcutaan) en bij lupusnefritis voor < 18 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Alleen starten wanneer er geen geschikte behandelingsalternatieven beschikbaar zijn voor:
- patiënten ≥ 65 jaar; risico op MACE, maligniteiten, ernstige infecties en overlijden ongeacht de oorzaak, is verhoogd, ook bij gebruik van andere JAK-remmers;
- patiënten met een (voorgeschiedenis van) atherosclerotische cardiovasculaire aandoening of andere cardiovasculaire risicofactoren (zoals patiënten die roken of eerder langdurig hebben gerookt);
- patiënten met risicofactoren voor maligniteiten (bv. bij aanwezige maligniteit of een maligniteit in de voorgeschiedenis).
Ernstige infecties zijn gemeld, soms fataal. De risico's en voordelen van behandeling moeten vóór het starten met baricitinib zorgvuldig worden afgewogen bij patiënten met actieve, chronische of recidiverende infecties. Als een infectie optreedt, de patiënt monitoren; de behandeling tijdelijk staken als standaardbehandeling van de infectie niet effectief is. Behandeling pas hervatten nadat de infectie is verdwenen. Wees voorzichtig bij ouderen en diabetespatiënten wegens een hogere incidentie van infecties.
Controleer vooraf op tuberculose (TB). Niet toepassen bij actieve TB. Overweeg voor start met baricitinib anti-TB therapie bij niet eerder behandelde, latente TB.
Controleer vooraf op viraal hepatitis B en C. In de klinische onderzoeken waren patiënten met een actieve hepatitis B of C uitgesloten van deelname. Patiënten positief voor hepatitis C-antilichamen, maar negatief voor hepatitis C-virus-RNA mochten deelnemen. Patiënten met antilichamen tegen het hepatitis B-surface en core-antigeen (dus anti-HBs en anti-HBc) maar zonder HBsAg: monitoren op de expressie van hepatitis B-DNA. Bij expressie hiervan de behandeling onderbreken of een gespecialiseerde arts op dit gebied raadplegen.
Hematologische afwijkingen zijn gemeld. Behandeling niet beginnen of voortzetten bij een ANC < 1 × 109 cellen/liter, een ALC < 0,5 × 109 cellen/liter of een hemoglobinegehalte < 5 mmol/liter.
Lipidenparameters beoordelen na 12 weken; bij verhoogde waarden behandelen volgens de geldende richtlijnen.
Verhoging levertransaminasen: dosisafhankelijke verhoging van ALAT en ASAT zijn gemeld. De meeste gevallen van verhoging waren asymptomatisch en voorbijgaand. Onderbreek tijdelijk de behandeling bij verhoogde ALAT- of ASAT-waarden en vermoeden van leverschade, tot door het geneesmiddel geïnduceerde leverschade is uitgesloten.
Virale heractivatie is gemeld, waaronder gevallen van reactivatie van het herpesvirus (bv. herpes zoster, herpes simplex). Staak de behandeling bij optreden van herpes zoster totdat de verschijnselen zijn verdwenen.
Voorvallen van MACE zijn gemeld. Bij patiënten met RA en ≥ 50 jaar en ouder met ten minste één extra cardiovasculaire risicofactor werd een hoger percentage van ernstige nadelige cardiovasculaire voorvallen (MACE), gedefinieerd als cardiovasculair overlijden, niet-fataal myocardinfarct (MI) en niet-fatale beroerte, waargenomen bij tofacitinib (een andere JAK-remmer) vergeleken met TNF-remmers. Baricitinib alleen gebruiken als er geen geschikte behandelingsalternatieven zijn bij patiënten ≥ 65 jaar, bij patiënten die roken of langdurig gerookt hebben en patiënten met een geschiedenis van een atherosclerotische cardiovasculaire ziekte of andere cardiovasculaire risicofactoren.
Voorvallen van diepveneuze trombose (DVT) en longembolie (LE) zijn gemeld. Bij patiënten met RA en ≥ 50 jaar met ten minste één extra cardiovasculaire risicofactor, is een hoger percentage van VTE, waaronder DVT en LE, waargenomen met tofacitinib vergeleken met TNF-remmers. Gebruik baricitinib alleen als er geen alternatief beschikbaar is. Andere risicofactoren voor VTE dan cardiovasculair of maligniteiten zijn een eerder VTE, patiënten die operatief ingrijpen ondergaan, immobilisatie, het gebruik van gecombineerde hormonale anticonceptiva of hormoonvervangende behandeling en erfelijke stollingsstoornis. Monitor op risicofactoren. Staak de behandeling bij symptomen van DVT/LE, evalueer en geef passende behandeling.
Het risico op maligniteiten waaronder lymfoom is verhoogd bij gebruik van immunomodulerende middelen, waaronder JAK-remmers Het aantal maligniteiten, met name longkanker, lymfoom en niet-melanoom huidkanker (NMSC) nam toe in onderzoek met tofacitinib. Onderzoek periodiek de huid, vooral bij risicofactoren voor huidkanker.
Diverticulitis en gastro-intestinale perforatie zijn gemeld. Wees voorzichtig bij patiënten met divertikelziekte, vooral bij chronisch gebruik van middelen die het risico op diverticulitis kunnen verhogen zoals NSAID's, corticosteroïden en opioïden. Laat patiënten met (nieuwe) buikklachten direct contact opnemen.
Breng vaccinatiestatus op orde vóór aanvang van de behandeling, met name bij kinderen, in overeenstemming met laatste vaccinatierichtlijnen.
Onderzoeksgegevens: De veiligheid en werkzaamheid bij een ernstige leverfunctiestoornis, bij kinderen < 2 jaar en bij kinderen < 18 jaar met alopecia areata zijn niet vastgesteld. De klinische ervaring bij volwassenen ≥75 jaar is zeer beperkt.
Waarschuwingen en voorzorgen
Het bloedbeeld: gedurende de eerste maand 1×/week bepalen, dan 2×/maand en vanaf maand vier, maandelijks gedurende het eerste jaar. Instrueer de patiënt om onverwachte blauwe plekken, bloedingen of andere uitingen van beenmergdepressie onmiddellijk te melden.
Een combinatie van immunosuppressiva, waaronder mycofenolzuur, geeft bij patiënten meer kans op infecties en op het ontwikkelen van lymfomen en andere maligniteiten, vooral van de huid. Beperk daarom blootstelling aan zonne- en UV-stralen zoveel mogelijk door het dragen van beschermende kleding en gebruik van zonnebrandcrème met een hoge beschermingsfactor.
COVID-19 kan verergeren door het cytostatisch effect van mycofenolzuur op B- en T-lymfocyten.
Hypogammaglobulinemie, samenhangend met terugkerende infecties, kan optreden bij gebruik van mycofenolzuur in combinatie met andere immunosuppressiva. Bij terugkerende infecties serum-immunoglobulinewaarde laten bepalen. Overweeg in het geval van een aanhoudende, klinisch relevante hypogammaglobulinemie passend medisch ingrijpen; in sommige gevallen kan overstappen van mycofenolzuur naar een ander immunosuppressivum de IgG-waarden normaliseren.
Reactivatie van hepatitis B of C kan optreden bij behandeling met immunosuppressiva, waaronder mycofenolzuurderivaten. Aanbevolen wordt om geïnfecteerde patiënten te controleren op verschijnselen van actieve HBV- of HCV-infectie.
Ouderen hebben in het algemeen meer kans op bijwerkingen als gevolg van immunosuppressie.
Patiënten met ernstige nierfunctiestoornis (GFR ≤ 25 ml/min/1,73m²) zorgvuldig controleren.
Maag-darmkanaal: wees voorzichtig bij ernstige, actieve ziekte van het spijsverteringsstelsel wegens een mogelijk verband met toegenomen incidentie van bijwerkingen zoals ulceraties, bloedingen en perforaties.
Bij erfelijke deficiëntie van hypoxanthine-guanine-fosforibosyl-transferase zoals het Lesch-Nyhan- en het Kelley-Seegmillersyndroom, gebruik vermijden vanwege meer kans op urinesteentjes, urineweginfecties, jichtaanvallen en nierstenen.
Bronchiëctasie kan optreden bij gebruik van mycofenolzuur in combinatie met andere immunosuppressiva, in sommige gevallen met terugkerende bovensteluchtweginfecties. Pulmonale symptomen kunnen enkele maanden tot meerdere jaren na begin van de behandeling met mycofenolzuur optreden. Daarnaast is ook interstitiële longziekte, in sommige gevallen met fatale afloop, gemeld. Aanbevolen wordt aanhoudende pulmonale symptomen, zoals hoest en dyspneu, direct te onderzoeken. In sommige gevallen kan overstappen van mycofenolzuur naar een ander immunosuppressivum een verbetering van de respiratoire symptomen geven.
Een vruchtbare man dient (ook indien een vasectomie is ondergaan) een condoom te gebruiken gedurende én tot ten minste 90 dagen na de therapie, zie ook de rubriek Zwangerschap.
Tijdens de behandeling en tot minstens zes weken na beëindiging ervan mag geen bloed gedoneerd worden in verband met de aangetoonde teratogeniteit.
Er zijn onvoldoende gegevens over toepassing bij kinderen tot 18 jaar.
Overdosering
Voor informatie over een vergiftiging met baricitinib neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
Overdosering kan leiden tot overmatige suppressie van het immuunsysteem met toegenomen gevoeligheid voor infecties en beenmergsuppressie.
Therapie
Stoffen die de galzuuruitscheiding bevorderen zoals colestyramine, kunnen de systemische blootstelling aan mycofenolzuur verlagen.
Voor meer informatie over een vergiftiging met mycofenolzuur, neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Selectief immunosuppressivum. Remt fosfodi-esterase-4 (PDE-4) in inflammatoire cellen, waardoor een downregulatie van de inflammatoire respons optreedt, met een afname in inflammatoire cytokinen zoals TNF-α, IL-23 en IL-17 en een stijging van anti-inflammatoire cytokinen zoals IL-10.
Kinetische gegevens
F | ca. 73%. |
T max | ca. 2,5 uur. |
V d | 1,24 l/kg. |
Metabolisering | uitgebreid via CYP- en niet-CYP-gemedieerde wegen, waaronder oxidatie, hydrolyse en conjugatie. Oxidatief voornamelijk via CYP3A4. |
Eliminatie | voornamelijk als metabolieten; met de urine ca. 60%, met de feces ca. 40%. |
T 1/2el | ca. 9 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Humaan IgG1-lambda monoklonaal antilichaam, geproduceerd met recombinant DNA-technologie in een cellijn afkomstig van zoogdieren. Blokkeert specifiek de binding van oplosbaar B-lymfocytenstimulerend eiwit (BLyS, ook wel BAFF en TNFSF13B genoemd) aan de receptoren hiervan op B-cellen. Hierdoor remt belimumab de overleving van B-cellen, waaronder autoreactieve B-cellen, en vermindert het de differentiatie van B-cellen tot plasmacellen die immunoglobuline produceren. Bij SLE zijn de BLyS-niveaus in het plasma verhoogd en gerelateerd aan de ziekteactiviteit.
Kinetische gegevens
V d | ca. 0,08 l/kg. |
F | na s.c.-toediening ca. 74%. |
Metabolisering | door proteolytische enzymen tot kleine peptiden en aminozuren. |
T 1/2el | ca. 19 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Immunosuppressivum. Remt reversibel en selectief Januskinase (JAK)1 en JAK2. Januskinasen zijn enzymen die intracellulaire signalen van celoppervlaktereceptoren omzetten voor een aantal cytokinen en groeifactoren die een rol spelen bij hematopoëse, ontsteking en de afweerfunctie. Door een gedeeltelijke remming van de enzymactiviteit van JAK1 en JAK2 moduleert het intracellulaire signaalroutes van 'signal transducers and activators of transcription' (STAT's) .
Kinetische gegevens
T max | ca. 1 uur (bereik 0,5–3 uur). |
F | ca. 79%. |
V d | ca. 1,1 l/kg. |
Metabolisering | in vitro < 10% door CYP3A4. |
Eliminatie | voornamelijk met de urine (onveranderd ca. 69%) en in de feces (onveranderd ca. 15%). |
T 1/2el | bij volwassenen ca. 12,5-15,8 uur; bij kinderen 8-9 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Mycofenolzuur remt selectief het enzym inosinemonofosfaatdehydrogenase dat een belangrijke rol speelt in de de novo-synthese van guanosidenucleotiden. De enzymremming is reversibel en niet-competitief. Het directe resultaat is een cytostatisch effect op B- en T-lymfocyten, omdat die, in tegenstelling tot andere celtypen, voor hun proliferatie sterk afhankelijk zijn van de novo-synthese van purinen.
Kinetische gegevens
Resorptie | ca. 93%. |
F | ca. 72%. |
T max | ca. 1½–2 uur, inname met vet vertraagd met doorgaans 3–5 uur, soms echter tot > 15 uur. |
V d | 0,71 l/kg. |
Overig | Mycofenolzuur doorloopt een entero-hepatische kringloop. |
Eiwitbinding | 97%, lager bij nierfalen. |
Metabolisering | in de lever door glucuronyltransferase tot inactief mycofenolzuurglucuronide (MPAG). |
Eliminatie | Vooral via de urine als mycofenolzuurglucuronide. |
T 1/2el | ca. 12–18 uur, na transplantatie (< 40 dagen) sneller. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
apremilast hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AG11) Vergelijk
- avacopan (L04AJ05) Vergelijk
- baricitinib (L04AF02) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- belimumab (L04AG04) Vergelijk
- deucravacitinib (L04AF07) Vergelijk
- eculizumab (L04AJ01) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AH02) Vergelijk
- filgotinib (L04AF04) Vergelijk
- imlifidase (L04AA41) Vergelijk
- leflunomide (L04AK01) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- mycofenolzuur (L04AA06) Vergelijk
- pegcetacoplan (L04AJ03) Vergelijk
- ravulizumab (L04AJ02) Vergelijk
- sirolimus (L04AH01) Vergelijk
- sutimlimab (L04AJ04) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- tofacitinib (L04AF01) Vergelijk
- upadacitinib (L04AF03) Vergelijk
- vedolizumab (L04AG05) Vergelijk
Groepsinformatie
belimumab hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AG11) Vergelijk
- apremilast (L04AA32) Vergelijk
- avacopan (L04AJ05) Vergelijk
- baricitinib (L04AF02) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- deucravacitinib (L04AF07) Vergelijk
- eculizumab (L04AJ01) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AH02) Vergelijk
- filgotinib (L04AF04) Vergelijk
- imlifidase (L04AA41) Vergelijk
- leflunomide (L04AK01) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- mycofenolzuur (L04AA06) Vergelijk
- pegcetacoplan (L04AJ03) Vergelijk
- ravulizumab (L04AJ02) Vergelijk
- sirolimus (L04AH01) Vergelijk
- sutimlimab (L04AJ04) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- tofacitinib (L04AF01) Vergelijk
- upadacitinib (L04AF03) Vergelijk
- vedolizumab (L04AG05) Vergelijk
Groepsinformatie
baricitinib hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AG11) Vergelijk
- apremilast (L04AA32) Vergelijk
- avacopan (L04AJ05) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- belimumab (L04AG04) Vergelijk
- deucravacitinib (L04AF07) Vergelijk
- eculizumab (L04AJ01) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AH02) Vergelijk
- filgotinib (L04AF04) Vergelijk
- imlifidase (L04AA41) Vergelijk
- leflunomide (L04AK01) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- mycofenolzuur (L04AA06) Vergelijk
- pegcetacoplan (L04AJ03) Vergelijk
- ravulizumab (L04AJ02) Vergelijk
- sirolimus (L04AH01) Vergelijk
- sutimlimab (L04AJ04) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- tofacitinib (L04AF01) Vergelijk
- upadacitinib (L04AF03) Vergelijk
- vedolizumab (L04AG05) Vergelijk
Groepsinformatie
mycofenolzuur hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AG11) Vergelijk
- apremilast (L04AA32) Vergelijk
- avacopan (L04AJ05) Vergelijk
- baricitinib (L04AF02) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- belimumab (L04AG04) Vergelijk
- deucravacitinib (L04AF07) Vergelijk
- eculizumab (L04AJ01) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AH02) Vergelijk
- filgotinib (L04AF04) Vergelijk
- imlifidase (L04AA41) Vergelijk
- leflunomide (L04AK01) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- pegcetacoplan (L04AJ03) Vergelijk
- ravulizumab (L04AJ02) Vergelijk
- sirolimus (L04AH01) Vergelijk
- sutimlimab (L04AJ04) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- tofacitinib (L04AF01) Vergelijk
- upadacitinib (L04AF03) Vergelijk
- vedolizumab (L04AG05) Vergelijk