Samenstelling
Tramadol (hydrochloride) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Bruistablet
- Sterkte
- 50 mg
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 50 mg
- Toedieningsvorm
- Capsule met gereguleerde afgifte 'Retard'
- Sterkte
- 50 mg, 100 mg, 150 mg, 200 mg
- Toedieningsvorm
- Druppelvloeistof
- Sterkte
- 100 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 10 ml
De druppelvloeistof bevat 2,5 mg tramadol per druppel (100 mg = 40 druppels, 50 mg = 20 druppels, 12,5 mg = 5 druppels).
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte 'Retard'
- Sterkte
- 100 mg, 150 mg, 200 mg
- Toedieningsvorm
- Zetpil
- Sterkte
- 100 mg
Tramal (hydrochloride) Grünenthal bv
- Toedieningsvorm
- Druppelvloeistof
- Sterkte
- 100 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 10 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 2 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Buprenorfine Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 3 of voor 4 dagen
- Sterkte
- 35 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 25 cm²
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 3 of voor 4 dagen
- Sterkte
- 52,5 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 37,5 cm²
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 3 of voor 4 dagen
- Sterkte
- 70 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 50 cm²
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
- Sterkte
- 5 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 6,25 cm²
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
- Sterkte
- 10 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 12,5 cm²
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
- Sterkte
- 15 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 18,75 cm²
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
- Sterkte
- 20 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 25 cm²
BuTrans Mundipharma Pharmaceuticals bv
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
- Sterkte
- 5 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 6,25 cm²
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
- Sterkte
- 10 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 12,5 cm²
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
- Sterkte
- 20 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 25 cm²
Temgesic (als hydrochloride) Eumedica nv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 0,3 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
- Toedieningsvorm
- Oromucosale tablet 'SL'
- Sterkte
- 0,2 mg
Transtec Grünenthal bv
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 4 dagen
- Sterkte
- 35 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 25 cm²
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 4 dagen
- Sterkte
- 52,5 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 37,5 cm²
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 4 dagen
- Sterkte
- 70 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 50 cm²
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Targinact XGVS Mundipharma Pharmaceuticals bv
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte '5/2,5'
Bevat per tablet: oxycodon (hydrochloride) 5 mg, naloxon (hydrochloride) 2,5 mg. 1 mg oxycodonhydrochloride komt overeen met 0,9 mg oxycodon; 1 mg naloxonhydrochloride komt overeen met 0,9 mg naloxon.
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte '10/5'
Bevat per tablet: oxycodon (hydrochloride) 10 mg, naloxon (hydrochloride) 5 mg.
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte '20/10'
Bevat per tablet: oxycodon (hydrochloride) 20 mg, naloxon (hydrochloride) 10 mg.
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte '40/20'
Bevat per tablet: oxycodon (hydrochloride) 40 mg, naloxon (hydrochloride) 20 mg.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Pethidine (hydrochloride) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 2 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij acute nociceptieve pijn
Paracetamol is in adequate dosering de pijnstiller van eerste keus. Begin bij lokale spier- of gewrichtspijn eventueel met een cutane NSAID, en combineer deze eventueel met paracetamol. Overweeg bij onvoldoende effect, d.w.z. als de patiënt te veel beperkingen in het dagelijks leven ervaart, (de combinatie met) een systemisch NSAID: diclofenac, ibuprofen of naproxen. Houd bij de keuze van het NSAID rekening met patiëntkenmerken en met de verschillen in bijwerkingenprofiel tussen de NSAID’s; zie NSAID's systemisch, Typerende bijwerkingen. Vermijd NSAID’s zo veel mogelijk bij kwetsbare patiënten met een verhoogd risico op gastro-intestinale, renale of cardiovasculaire bijwerkingen, bv. bij ouderen. Pas het NSAID zo kort mogelijk toe. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie met) kortdurend gebruik van tramadol. Houd rekening met de bijwerkingen; de plaats van tramadol is beperkt. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie van een niet- opioïde pijnstiller met) kortdurend gebruik van een sterkwerkend opioïd. Kies een opioïd op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs.
Bij acute hevige nociceptieve pijn
(bv. in spoedeisende situaties): Geef kortdurend een sterkwerkend opioïd, bv. morfine of fentanyl.
Bij chronische niet-kanker-gerelateerde pijn
Probeer pijnstillers te vermijden. Bij chronische pijn zijn ze minder effectief, terwijl de kans op bijwerkingen toeneemt. Als toch een pijnstiller gewenst is, heeft paracetamol de voorkeur.
Bij chronische kanker-gerelateerde pijn
Combineer een sterkwerkend opioïd (kies op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs) al dan niet met ‘zo nodig’-gebruik van paracetamol en/of een oraal NSAID. Voeg een bij de patiënt en de situatie passende toedieningsvorm van een opioïd voor doorbraakpijn toe.
Behandeling van artrose bestaat primair uit oefentherapie. Bij mensen met artrose van de knie en overgewicht is gewichtsreductie aan te bevelen. Medicamenteuze therapie begint met intermitterend gebruik van paracetamol en/of een cutane NSAID, waarbij de voorkeur afhangt van de lokatie van de artrose. Bij onvoldoende effect kan intermitterend een oraal NSAID worden toegepast (diclofenac, ibuprofen of naproxen). Incidenteel is een intra-articulaire injectie met een corticosteroïd mogelijk, als bovengenoemde middelen onvoldoende effectief of gecontra-indiceerd zijn. Overweeg in de tweedelijnszorg, afhankelijk van het aangedane gewricht (zie behandelplan), (offlabel) toepassing van duloxetine, predniso(lo)n, intra-articulair hyaluronzuur of eventueel tramadol.
Voor opioïden is bij neuropathische pijn geen plaats in de eerstelijnszorg, ze zijn bij deze indicatie voorbehouden aan gespecialiseerde pijncentra.
Voor verdere informatie zie Neuropatische pijn.
Advies
Buprenorfine heeft alleen een plaats in specifieke situaties in de tweedelijnszorg, bv. bij post-operatieve patiënten met ernstige nierfunctiestoornissen.
Bij acute nociceptieve pijn
Paracetamol is in adequate dosering de pijnstiller van eerste keus. Begin bij lokale spier- of gewrichtspijn eventueel met een cutane NSAID, en combineer deze eventueel met paracetamol. Overweeg bij onvoldoende effect, d.w.z. als de patiënt te veel beperkingen in het dagelijks leven ervaart, (de combinatie met) een systemisch NSAID: diclofenac, ibuprofen of naproxen. Houd bij de keuze van het NSAID rekening met patiëntkenmerken en met de verschillen in bijwerkingenprofiel tussen de NSAID’s; zie NSAID's systemisch, Typerende bijwerkingen. Vermijd NSAID’s zo veel mogelijk bij kwetsbare patiënten met een verhoogd risico op gastro-intestinale, renale of cardiovasculaire bijwerkingen, bv. bij ouderen. Pas het NSAID zo kort mogelijk toe. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie met) kortdurend gebruik van tramadol. Houd rekening met de bijwerkingen; de plaats van tramadol is beperkt. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie van een niet- opioïde pijnstiller met) kortdurend gebruik van een sterkwerkend opioïd. Kies een opioïd op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs.
Bij acute hevige nociceptieve pijn
(bv. in spoedeisende situaties): Geef kortdurend een sterkwerkend opioïd, bv. morfine of fentanyl.
Bij chronische niet-kanker-gerelateerde pijn
Probeer pijnstillers te vermijden. Bij chronische pijn zijn ze minder effectief, terwijl de kans op bijwerkingen toeneemt. Als toch een pijnstiller gewenst is, heeft paracetamol de voorkeur.
Bij chronische kanker-gerelateerde pijn
Combineer een sterkwerkend opioïd (kies op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs) al dan niet met ‘zo nodig’-gebruik van paracetamol en/of een oraal NSAID. Voeg een bij de patiënt en de situatie passende toedieningsvorm van een opioïd voor doorbraakpijn toe.
Advies
Bij acute nociceptieve pijn
Paracetamol is in adequate dosering de pijnstiller van eerste keus. Begin bij lokale spier- of gewrichtspijn eventueel met een cutane NSAID, en combineer deze eventueel met paracetamol. Overweeg bij onvoldoende effect, d.w.z. als de patiënt te veel beperkingen in het dagelijks leven ervaart, (de combinatie met) een systemisch NSAID: diclofenac, ibuprofen of naproxen. Houd bij de keuze van het NSAID rekening met patiëntkenmerken en met de verschillen in bijwerkingenprofiel tussen de NSAID’s; zie NSAID's systemisch, Typerende bijwerkingen. Vermijd NSAID’s zo veel mogelijk bij kwetsbare patiënten met een verhoogd risico op gastro-intestinale, renale of cardiovasculaire bijwerkingen, bv. bij ouderen. Pas het NSAID zo kort mogelijk toe. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie met) kortdurend gebruik van tramadol. Houd rekening met de bijwerkingen; de plaats van tramadol is beperkt. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie van een niet- opioïde pijnstiller met) kortdurend gebruik van een sterkwerkend opioïd. Kies een opioïd op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs.
Bij acute hevige nociceptieve pijn
(bv. in spoedeisende situaties): Geef kortdurend een sterkwerkend opioïd, bv. morfine of fentanyl.
Bij chronische niet-kanker-gerelateerde pijn
Probeer pijnstillers te vermijden. Bij chronische pijn zijn ze minder effectief, terwijl de kans op bijwerkingen toeneemt. Als toch een pijnstiller gewenst is, heeft paracetamol de voorkeur.
Bij chronische kanker-gerelateerde pijn
Combineer een sterkwerkend opioïd (kies op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs) al dan niet met ‘zo nodig’-gebruik van paracetamol en/of een oraal NSAID. Voeg een bij de patiënt en de situatie passende toedieningsvorm van een opioïd voor doorbraakpijn toe.
Om obstipatie bij patiënten met ernstige pijn te voorkomen, is toevoeging van een laxans aan de behandeling aangewezen vanaf de start van de opioïd-behandeling. Het is niet aangetoond dat de vaste combinatie oxycodon/naloxon even goed of beter is dan oxycodon in combinatie met een laxans als aparte preparaten.
Voor dit geneesmiddel is geen advies vastgesteld voor de plaats in de behandeling van het rustelozebenen-syndroom.
Advies
Er is geen plaats voor pethidine in de behandeling van chronische pijn, vanwege het risico op bijwerkingen door cumulatie van de toxische metaboliet norpethidine en omdat het alleen parenteraal kan worden toegepast.
Bij acute nociceptieve pijn
Paracetamol is in adequate dosering de pijnstiller van eerste keus. Begin bij lokale spier- of gewrichtspijn eventueel met een cutane NSAID, en combineer deze eventueel met paracetamol. Overweeg bij onvoldoende effect, d.w.z. als de patiënt te veel beperkingen in het dagelijks leven ervaart, (de combinatie met) een systemisch NSAID: diclofenac, ibuprofen of naproxen. Houd bij de keuze van het NSAID rekening met patiëntkenmerken en met de verschillen in bijwerkingenprofiel tussen de NSAID’s; zie NSAID's systemisch, Typerende bijwerkingen. Vermijd NSAID’s zo veel mogelijk bij kwetsbare patiënten met een verhoogd risico op gastro-intestinale, renale of cardiovasculaire bijwerkingen, bv. bij ouderen. Pas het NSAID zo kort mogelijk toe. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie met) kortdurend gebruik van tramadol. Houd rekening met de bijwerkingen; de plaats van tramadol is beperkt. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie van een niet- opioïde pijnstiller met) kortdurend gebruik van een sterkwerkend opioïd. Kies een opioïd op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs.
Bij acute hevige nociceptieve pijn
(bv. in spoedeisende situaties): Geef kortdurend een sterkwerkend opioïd, bv. morfine of fentanyl.
Bij chronische niet-kanker-gerelateerde pijn
Probeer pijnstillers te vermijden. Bij chronische pijn zijn ze minder effectief, terwijl de kans op bijwerkingen toeneemt. Als toch een pijnstiller gewenst is, heeft paracetamol de voorkeur.
Bij chronische kanker-gerelateerde pijn
Combineer een sterkwerkend opioïd (kies op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs) al dan niet met ‘zo nodig’-gebruik van paracetamol en/of een oraal NSAID. Voeg een bij de patiënt en de situatie passende toedieningsvorm van een opioïd voor doorbraakpijn toe.
Indicaties
- Acute en chronische, matige tot ernstige pijn.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Injectie en oromucosale tablet: postoperatieve pijn bij niet-ambulante patiënten;
- Offlabel: Oromucosale tablet: matige tot ernstige chronische pijn bij kanker;
- 3-daagse pleister: matige tot ernstige chronische pijn bij kanker;
- 3-daagse en 4-daagse pleister: ernstige chronische pijn die niet reageert op behandeling met een niet-opioïd;
- 7-daagse pleister: matige chronische niet-maligne pijn als een opioïd vereist is, om adequate pijnstilling te bereiken.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Ernstige pijn bij volwassenen die alleen met opioïden adequaat kan worden behandeld.
- Tweedelijnsbehandeling van symptomen van (zeer) ernstig idiopathisch rustelozebenen-syndroom bij patiënten bij wie behandeling met dopamine-agonisten heeft gefaald.
- Naloxon is toegevoegd om opioïd-geïnduceerde obstipatie tegen te gaan.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Acute en chronische hevige pijn.
Gerelateerde informatie
Doseringen
De druppelvloeistof bevat 2,5 mg tramadol per druppel (100 mg = 40 druppels, 50 mg = 20 druppels, 12,5 mg = 5 druppels).
De dosering aanpassen aan de ernst van de pijn en de individuele gevoeligheid van de patiënt. Let op: Pas tramadol zo kort mogelijk toe; bij gebruik > ca. 1 maand kan afhankelijkheid optreden. Bouw geleidelijk af; voor de Handreiking afbouw opioïden, zie rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Acute pijn en chronische pijn
Volwassenen en kinderen > 12 j.
Oraal: begindosering 50–100 mg iedere 4 tot 6 uur, maximaal 400 mg/dag. Volgens de NHG-Standaard Pijn (2023), stap 3, zwakwerkend opioïd: volwassenen met acute nociceptieve pijn: start met 50 mg 1–2×/dag. Verhoog zo nodig elke 3–5 dagen geleidelijk tot 100 mg 1–4×/dag, maximaal 400 mg/dag. Overweeg bij goed effect en blijvende indicatie voor tramadol omzetting naar een preparaat met gereguleerde afgifte, bv. tablet MGA 50–100 mg 2×/dag, of tablet ‘Once Daily’ 200 mg 1×/dag. Volgens het Kinderformularium van het NKFK zijn de doseergegevens bij kinderen van 12 tot 18 jaar: 50–100 mg zo nodig maximaal 4×/dag, maximaal 400 mg/dag. Retardcapsule/tablet: 50–100 mg 2×/dag òf 200 mg ('Once Daily') 1×/dag, bij onvoldoende pijnstilling geleidelijk verhogen tot 150–200 mg (Retard) 2×/dag òf 400 mg ('Once Daily') 1×/dag.
Rectaal: 100 mg 3–4×/dag. De maximale dosering bedraagt 400 mg per dag, behalve in speciale klinische omstandigheden. De NHG-Standaard geeft aan (bij misselijkheid of slikproblemen): start met zetpil 100 mg 1–2×/dag. Verhoog zo nodig geleidelijk tot maximaal 100 mg 4×/dag (max. 400 mg/dag).
Parenteraal: 50–100 mg iedere 4–6 uur als langzame i.v. injectie (50 mg per 1–2 min) of i.m. of als infuus. Volgens het Kinderformularium van het NKFK bij kinderen van 12 tot 18 jaar: i.v. maximaal 400 mg/dag; als alternatief 0,5–1 mg/kg als bolus, gevolgd door 0,1–0,25 mg/kg lichaamsgewicht/uur als continu infuus met een maximum van 400 mg/dag.
Ouderen
Oraal: volgens de NHG-Standaard bij acute nociceptieve pijn: start met 50 mg 1–2×/dag. Verhoog zo nodig elke 3–5 dagen geleidelijk tot 100 mg 1–3×/dag, maximaal 300 mg/dag. Bij kwetsbaarheid: start met 10 mg (4 druppels à 2,5 mg) 1–2×/dag , dus 10–20 mg/dag. Verhoog zo nodig (langzaam) tot 4 tot 10 druppels 1–4×/dag, maximaal 100 mg/dag. Bij ouderen > 75 jaar kan (onafhankelijk van een nier- of leverfunctiestoornis) de eliminatiehalfwaardetijd verlengd zijn. Vergroot op indicatie het doseringsinterval naar 12–24 uur.
Parenteraal > 75 jaar: bij langerdurende uitscheiding het toedieningsinterval naar behoefte vergroten.
Kinderen 1–12 j.
Oraal: volgens het Kinderformularium van het NKFK zijn de doseergegevens bij kinderen: 1–2 mg/kg lichaamsgewicht zo nodig maximaal 4×/dag, max. 8 mg/kg met een maximum van 100 mg/dosis en 400 mg/dag. Richtlijn voor de orale dosering in druppels: 1 jaar = 10 kg: 4–8 druppels; 3 jaar = 15 kg: 6–12 druppels; 6 jaar = 20 kg: 8–16 druppels; 9 jaar = 30 kg: 12–24 druppels; 11 jaar = 45 kg: 18–36 druppels.
Parenteraal: 1–12 jaar: i.v. 1–2 mg/kg/dosis zo nodig, maximaal 8 mg/kg/dag, maximaal 400 mg/dag. Volgens het Kinderformularium van het NKFK als alternatief: 0,5–1 mg/kg als bolus, gevolgd door 0,1–0,25 mg/kg lichaamsgewicht/uur als continu infuus met een maximum van 400 mg/dag.
Verminderde nierfunctie: (creatinineklaring < 30 ml/min): overweeg het toedieningsinterval te vergroten aan de hand van effect en bijwerkingen; gebruik van de retardvorm wordt hierbij niet aangeraden. Accumulatie van tramadol kan tot levensbedreigende situaties leiden.
Verminderde leverfunctie: overweeg het toedieningsinterval te vergroten aan de hand van de behoefte van de patiënt; gebruik van een retardvorm wordt hierbij niet aangeraden. De NHG-Standaard raadt aan:
- bij Child-Pughscore 5–6: start met max. 50 mg elke 12 uur, verhoog op geleide van effect en bijwerkingen;
- bij Child-Pughscore ≥ 7: start met max. 25 mg elke 12 uur, verhoog tot max. 100 mg elke 12 uur.
Bij CYP2D6-polymorfismen: pas zo nodig de dosering of het middel aan in overleg met de apotheker. Volgens de NHG-Standaard: Bij poor en intermediate metabolizers van CYP2D6 kan de omzetting naar de actieve metaboliet verlaagd zijn. Geef in dat geval een andere pijnstiller. Bij ultra-rapid metabolizers van CYP2D6 kan de plasmaconcentratie van de actieve metaboliet juist verhoogd zijn. Geef in dat geval 20–40% van de standaarddosering.
Toediening
- De bruistabletten voor gebruik oplossen in water.
- De Retardcapsule, Retardtablet of 'Once Daily' tablet heel innemen zonder kauwen met voldoende vloeistof.
- De druppelvloeistof innemen met vloeistof of op suiker.
- Bij slikstoornissen de bruistablet, druppelvloeistof of zetpil gebruiken (directe afgifte) of zo nodig de Retardcapsules openen en de pellets met voldoende water zonder kauwen of stukbijten doorslikken (gereguleerde afgifte).
Doseringen
Postoperatieve pijn
Volwassenen
Begindosering 0,3–0,6 mg parenteraal (i.m. of langzaam i.v.) of 4 microg/kg lichaamsgewicht.
Zo nodig iedere 6–8 uur herhalen óf de behandeling voortzetten met 0,4 mg oromucosaal iedere 6 uur, indien mogelijk verlagen tot 0,2 mg iedere 6 uur.
Ouderen
Oromucosaal: 0,2 mg 1–4×/dag. Voor i.m. of i.v.-toediening is meestal geen dosisaanpassing nodig bij een leeftijd > 65 jaar; wees wel voorzichtiger naarmate de leeftijd stijgt.
Verminderde leverfunctie: Verlaag de startdosering bij een lichte tot matige leverfunctiestoornis (bv. oromucosaal: 0,2 mg) en titreer zorgvuldig; buprenorfine (met uitzondering van pleisters) is gecontra-indiceerd bij een ernstige leverfunctiestoornis.
Verminderde nierfunctie: Bij een lichte tot matige nierfunctiestoornis is dosisaanpassing in het algemeen niet nodig; wees voorzichtig bij een ernstige nierinsufficiëntie (GFR < 15 ml/min).
Matige tot ernstige pijn bij kanker
Volwassenen
Transdermaal: 3-daagse pleister: bij nog niet met opioïden behandelde patiënten wordt optitratie met oromucosale tabletten aanbevolen. Voor dosisbepaling geldt dat 0,4–0,8 mg oromucosaal overeenkomt met een 3-daagse pleister 35 microg/uur, 0,8–1,2 mg oromucosaal met 52,5 microg/uur, 1,2–1,6 mg oromucosaal met 70 microg/uur en 1,6–3,2 mg oromucosaal met 2 pleisters van 70 microg/uur. Begindosering 35 microg/uur, vervolgens individueel titreren tot voldoende analgetisch effect; max. 2 pleisters tegelijk aanbrengen. Bij overschakeling van orale of parenterale opioïden kan bij behandeling met een opioïd in een dosering die overeenkomt met 120 mg morfine oraal/dag worden gestart met 52,5 microg/uur. Voorgaande pijnstilling (transdermale uitgezonderd) gedurende de eerste 12 uur van het gebruik van de pleister voortzetten. Tijdens titratie moet voldoende aanvullende snelwerkende pijnmedicatie beschikbaar zijn totdat het analgetisch effect van de pleister is bereikt. De pleister na uiterlijk 72 uur vervangen.
Offlabel: oromucosaal: 0,2–0,4 mg 3–4×/dag.
Matige niet-acute, niet-maligne pijn
Volwassenen (incl. ouderen)
Transdermaal: 7-daagse pleister: begindosering 5 microg/uur; de eerste 3 dagen de dosering niet verhogen omdat na 3 dagen het maximale effect wordt bereikt. Daarna titreren op basis van analgetische respons en behoefte aan aanvullende pijnmedicatie; tijdens titratie kan de dosering elke 3 dagen (72 uur) worden aangepast. De dosis kan worden verhoogd door de pleister te vervangen door een grotere pleister of een combinatie van twee pleisters, tot een maximum van 40 microg/uur (2 pleisters van 20 microg/uur). Tijdens start en titratie zo nodig aanvullende kortwerkende pijnmedicatie gebruiken totdat het analgetisch effect van de pleister is bereikt. De pleister na de titratiefase iedere zevende dag vervangen.
Ernstige niet-acute pijn
Volwassenen (incl. ouderen)
Transdermaal: 4-daagse pleister: individueel. Begindosering bij nog niet met opioïden behandelde patiënten: 35 microg/uur, vervolgens individueel titreren tot voldoende analgetisch effect; max. 2 pleisters tegelijk aanbrengen. Bij patiënten die al opioïden ontvingen voor omrekening eerst de analgetische behoefte per 24 uur berekenen. Voor omrekening geldt bv. dat 30–60 mg oraal morfine/24 uur overeenkomt met ongeveer 1 pleister buprenorfine 35 microg/uur; 90 mg morfine met 52,5 microg/uur; 120 mg morfine met 70 microg/uur; en 240 mg morfine met 2 pleisters van 70 microg/uur; uit klinische ervaring blijkt dat bij overschakeling van orale of parenterale opioïden in een dosering die overeenkomt met 120 mg morfine oraal/dag of hoger kan worden gestart met buprenorfine 52,5 microg/uur of hoger. Voorgaande pijnstilling gedurende de eerste 12 uur van het gebruik van de pleister voortzetten. Tijdens titratie moet voldoende aanvullende snelwerkende pijnmedicatie beschikbaar zijn totdat het analgetisch effect van de pleister is bereikt. De pleister na uiterlijk 96 uur vervangen, bv. 2× per week op een vast tijdstip.
3-daagse pleister: bij nog niet met opioïden behandelde patiënten wordt up-titratie met oromucosale tabletten aanbevolen. Voor dosisbepaling geldt dat 0,4–0,8 mg oromucosaal overeenkomt met een 3-daagse pleister 35 microg/uur, 0,8–1,2 mg oromucosaal met 52,5 microg/uur, 1,2–1,6 mg oromucosaal met 70 microg/uur en 1,6–3,2 mg oromucosaal met 2 pleisters van 70 microg/uur. Begindosering 35 microg/uur, vervolgens individueel titreren tot voldoende analgetisch effect; max. 2 pleisters tegelijk aanbrengen. Bij overschakeling van orale of parenterale opioïden kan bij behandeling met een opioïd in een dosering die overeenkomt met 120 mg morfine oraal/dag worden gestart met 52.5 microg/uur. Voorgaande pijnstilling gedurende de eerste 12 uur van het gebruik van de pleister voortzetten. Tijdens titratie moet voldoende aanvullende snelwerkende pijnmedicatie beschikbaar zijn totdat het analgetisch effect van de pleister is bereikt. De pleister na uiterlijk 72 uur vervangen.
Afbouwen: voor de Handreiking afbouw opioïden, zie afbouwschema's.
Toediening
- Tablet: onder de tong laten oplossen, dit kan 5–10 min duren.
- Pleister: aanbrengen op droge, niet-behaarde, niet-geïrriteerde en niet-bestraalde huid van het bovenlichaam, elke keer op een andere plek: bij de 3- en 4-daagse pleister de plek minstens een week overslaan; bij de 7-daagse pleister minstens 3–4 weken. Bij herhaalde toediening op dezelfde plek neemt de blootstelling aan buprenorfine aanzienlijk toe, bovendien is de kans op huidreacties groter. De pleisters niet blootstellen aan overmatige warmte (bv. elektrische deken, verwarmd waterbed, warmwaterkruik, sauna). De pleisters niet doorknippen of splitsen. De pleister direct na openen van de sachet aanbrengen en met de handpalm 30 seconden aandrukken. Als de randen van de pleister voortijdig loskomen, kunnen ze worden vastgezet met voor de huid geschikt tape. De pleister na gebruik dubbelvouwen met het plakgedeelte naar binnen. Bij switchen naar een ander opioïde, na verwijdering van een buprenorfinepleister het nieuwe opioïde pas na 24 uur toedienen.
- Injectievloeistof: toedienen als i.m injectie of trage i.v.-injectie.
Doseringen
De combinatie volgens een vast tijdschema tweemaal per dag innemen. Voor de meeste patiënten is een interval van 12 uur geschikt. Sommige patiënten hebben echter baat bij een asymmetrisch doseerschema dat aan hun pijnpatroon is aangepast. In verband met het risico van het optreden van ontwenningsverschijnselen de behandeling niet abrupt staken maar stapsgewijs gedurende ca. 1 week afbouwen.
Ernstige pijn
Volwassenen
Begindosering: nog niet eerder met opioïden behandelde patiënten 10 mg/5 mg 2×/dag; patiënten die al opioïden ontvingen kunnen beginnen met hogere doses afhankelijk van de eerdere ervaring met opioïden. Bij onvoldoende pijnstilling (> 2 rescue-medicatie per dag) de dosering iedere 1–2 dagen in stappen van 5 mg/2,5 mg of zo nodig 10 mg/5 mg 2×/dag ophogen tot een stabiele dosering is bereikt. Meestal is een dosering tot 40 mg/20 mg per dag voldoende; de maximale dosering van de combinatie is 160 mg/80 mg per dag, besteed bij hoge dosering extra aandacht aan patiënten met een verminderde nier- of leverfunctie. Bij onvoldoende analgetisch effect met de maximale dosering van oxycodon/naloxon aanvullend oxycodon met gereguleerde afgifte geven gelijktijdig met de combinatie; maximale dagelijkse totale hoeveelheid oxycodon is 400 mg. Bij doorbraakpijn kan aanvullende analgetische medicatie gegeven worden overeenkomend met 1/6 van het equivalent van de dagelijkse dosis oxycodon.
Rustelozebenen-syndroom
Volwassenen
Begindosering: 5 mg/2,5 mg 2× per dag. Zo nodig wekelijks optitreren. Meestal is 20 mg/10 mg per dag voldoende; de maximale dosering is 60 mg/30 mg per dag. Evalueer minimaal iedere 3 maanden. Overweeg na 1 jaar een afbouwschema gedurende 1 week.
De tabletten in zijn geheel zonder kauwen met of zonder voedsel innemen met voldoende vloeistof.
Doseringen
Pijn
Volwassenen
25–100 mg i.m. of s.c. per keer, max. 200 mg per keer , zo nodig elke 3–4 uur; max. 600 mg per dag.
Kinderen
1–2 mg/kg lichaamsgewicht i.m. of s.c. per keer, zo nodig elke 3–4 uur.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): misselijkheid. Duizeligheid. Asthenie.
Vaak (1-10%): obstipatie, braken. Droge mond, hyperhidrose. Verwardheid, hoofdpijn, slaperigheid, vermoeidheid. Vasodilatatie (door verhoogde serotoninespiegels).
Soms (0,1-1%): druk op de maag en vol gevoel, braakneigingen, diarree. Orthostatische hypotensie of cardiovasculaire collaps (m.n. bij snelle i.v.-toediening of patiënten met stress), cardiovasculaire deregulering (palpitaties, tachycardie). Vermoeidheid. Huiduitslag, jeuk, urticaria, erytheem.
Zelden (0,01-0,1%): dyspneu, allergische reacties (bv. bronchospasme, angio-oedeem), anafylaxie. Bradycardie, hypertensie. Wazig zien, miose, mydriase. Stemmingsveranderingen, hallucinaties, verwardheid, angst, nachtmerries, slaapstoornissen, delirium, cognitieve en sensorische stoornissen, tremor, paresthesieën, motorische slapte, coördinatiestoornis, syncope, convulsies. Eetlustveranderingen. Mictiestoornissen (o.a. dysurie, urineretentie). Stijging van leverenzymwaarden.
Zeer zelden (< 0,01%): vertigo, ataxie. Myocardischemie, ECG-afwijkingen. Ademhalingsdepressie. Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse. Smaakstoornissen, hik. Tinnitus (met name bij beëindiging van tramadolgebruik),
Verder zijn gemeld: spraakstoornissen, hypoglykemie. Tolerantie en psychische en fysieke afhankelijkheid kunnen optreden. Neonataal abstinentiesyndroom. Serotoninesyndroom.
Na staken van behandeling met tramadol: ontwenningsverschijnselen als agitatie, angst, nervositeit, slapeloosheid, hyperkinesie, trillen en gastro-intestinale symptomen. Zeer zelden (< 0,01%): paniekaanvallen, ernstige angst, hallucinaties, paresthesieën, tinnitus en ongebruikelijke symptomen van het CZS (verwardheid, wanen, depersonalisatie, derealisatie en paranoia).
Bijwerkingen
De frequentie en aard van de bijwerkingen kan verschillen per toedieningsvorm.
Zeer vaak (> 10%): met de injectievloeistof treden slaperigheid (bij ca. twee derde) en apathie (waardoor de postoperatieve herstelperiode kan zijn verlengd) het meest frequent op; met de pleisters misselijkheid, erytheem, huiduitslag, oedeem en jeuk (vooral op toedieningsplaats). Met de sublinguale tablet: sedatie, vertigo, misselijkheid.
Vaak (1-10%): dyspneu. Braken, obstipatie, diarree, buikpijn, dyspepsie, anorexie, droge mond. Duizeligheid, hoofdpijn, nervositeit, angst, tremor. Exantheem, hyperhidrose. Vermoeidheid, spierzwakte, asthenie, sufheid.
Soms (0,1-1%): hypo- of hypertensie, syncope, blozen. Hoest, hypoxie. Urineretentie, urine-incontinentie, mictiestoornissen. Libidoverlies. Flatulentie. Verwardheid, depressie, slaapstoornissen, rusteloosheid, eufore stemming, emotionele labiliteit, agressie, geheugenverlies, migraine. Spierpijn, spierspasmen, dysartrie, hypo-esthesie, paresthesie. Tinnitus, vertigo. Koorts, malaise, uitputting. Coma. Tremor. Wazig zien, diplopie, conjunctivitis. Vertraagde overgevoeligheidsreacties met ontstekingsverschijnselen (bv. contacteczeem). Gewichtsverlies. Verhoogde ALAT-waarden.
Zelden (0,01-0,1%): opvliegers, dehydratie, vasodilatatie, orthostatische hypotensie, circulatoire collaps, angina pectoris. Zuurbranden, anorexie, dysgeusie, dysfagie, ileus, diverticulitis. Psychotomimetische effecten (hallucinaties, angst, nachtmerries), concentratiestoornissen, spraakstoornissen, gevoelloosheid, evenwichtsstoornissen. Erectiestoornis. Droge huid, urticaria. Rinitis, hyperventilatie, verergering van astma. Visusstoornissen, droge ogen, ooglid- en gezichtsoedeem. Griepachtige verschijnselen.
Zeer zelden (< 0,01%): tachycardie, palpitaties. Hikken, kokhalzen. Ademhalingsdepressie kan optreden (vooral peri- en onmiddellijk postoperatief). Stemmingsveranderingen, fasciculaties, smaaksstoornissen, miose. Oorpijn. Puisten, blaasjes. Thoracale pijn.
Verder zijn gemeld: anafylactische shock, angio-oedeem. Convulsies. Galkoliek, hepatitis. Bronchospasme. Hyperalgesie. Ontwenningsverschijnselen. Neonataal abstinentiesyndroom. Depersonalisatie. Slaapapneu-syndroom. Contactdermatitis, verkleuring van de toedieningsplaats (alleen bij de pleister).
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): hoofdpijn, duizeligheid, vertigo, slaperigheid, vermoeidheid. Slapeloosheid. Droge mond, verminderde eetlust, misselijkheid, braken, dyspepsie, obstipatie, diarree, buikpijn, flatulentie, stijging van leverenzymwaarden. Warm en koud voelen, opvliegers, asthenie. Jeuk, huidreacties, transpiratie.
Soms (0,1-1%): hartkloppingen, bloeddrukveranderingen. Pijn op de borst, perifeer oedeem, malaise, rillingen. Dyspneu, rinorroe, hoesten. Nervositeit, abnormale gedachten, angst, lethargie, rusteloosheid, depressie, verwardheid, convulsies (vooral bij een predispositie hiervoor), verminderd libido. Ontwenningsverschijnselen, tolerantie. Concentratiestoornis, spraakstoornis, tremor, syncope. Spierspasmen, myalgie. Galkoliek, disfunctie sfincter van Oddi, ileus, dysfagie, opgezwollen buik, oprispingen, toegenomen behoefte tot urineren, dehydratie, dorst. Dysgeusie. Hypogonadisme. Visusstoornissen.
Zelden (0,01-0,1%): tachycardie. Gebitsafwijkingen. Geeuwen. Geneesmiddelafhankelijkheid.
Zeer zelden (< 0,01%): ademhalingsdepressie.
Verder zijn gemeld: anafylactische reactie. Angina pectoris. Euforie, hallucinaties, nachtmerries, agressie, paresthesie, sufheid, slaapapneu. Hyperalgesie. Amenorroe, erectiele disfunctie, urineretentie. Gewichtsverandering, tandcariës. Neonataal abstinentiesyndroom.
Naast deze bijwerkingen zijn nog andere bijwerkingen mogelijk zoals vermeld inoxycodon#bijwerkingen.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): duizeligheid, misselijkheid, braken, droge mond, vertraagde maag-darmpassage.
Soms (0,1-1%): obstipatie, galspasme, urineretentie, uterusspasme.
Zeer zelden (< 0,01%): anafylactoïde reactie na i.v.-toediening, dysforie, euforie, verwardheid, hallucinaties, nachtmerries, hoofdpijn, sedatie, miosis, bradycardie, palpitatie, tachycardie, verminderde contractiekracht van de hartspier, (orthostatische) hypotensie, hyperhidrose, erytheem, lokale huidirritatie, hypothermie.
Verder zijn gemeld: convulsies, verhoogde intracraniële druk, ademhalingsdepressie, spierrigiditeit. Verslaving, verdieping van coma.
Interacties
Bij gelijktijdig gebruik van sommige morfinomimetica (tramadol, fentanyl, methadon, oxycodon en pethidine) met MAO-remmers neemt de kans toe op een serotonerg syndroom: daarom is gebruik van een morfinomimeticum gecontra-indiceerd tijdens of binnen 2 weken na behandeling met een MAO-remmer.
Gelijktijdig gebruik van alcohol of andere centraal depressieve stoffen (zoals anesthetica, antipsychotica, anxiolytica, gabapentine, pregabaline, hypnotica en sedativa) kan de depressieve werking op het centrale zenuwstelsel versterken (meer kans op ademhalingsdepressie, versterkte sedering). Bij combinatie met gabapentinoïden kan bovendien hypotensie optreden.
Combinatie met sedativa zoals benzodiazepinen kan leiden tot sedatie, ademhalingsdepressie, coma en overlijden. Beperk de combinatie tot patiënten bij wie geen andere behandeling mogelijk is en gebruik een zo laag mogelijke dosis en zo kort mogelijk. Volg de patiënt nauwkeurig.
Gelijktijdig gebruik van tramadol met andere serotonerge middelen zoals SSRI's, SNRI's, tricyclische antidepressiva en mirtazapine kan leiden tot het serotoninesyndroom. Monitor de patiënt nauwlettend, met name in het begin van de combinatiebehandeling en bij dosisverhogingen. Overweeg bij symptomen van het serotoninesyndroom (veranderingen in de psychische toestand, autonome instabiliteit, neuromusculaire afwijkingen en/of gastro-intestinale verschijnselen) dosisverlaging of staken; stopzetting van serotonerge middelen leidt doorgaans tot snelle verbetering.
Remming van CYP3A4 of CYP2D6 kan van invloed zijn op de plasmaspiegel van tramadol. Carbamazepine kan door enzyminductie de plasmaspiegel van tramadol en O-desmethyltramadol verlagen en het analgetisch effect verminderen.
Er is meer kans op convulsies door gelijktijdig gebruik van SSRI's (fluoxetine, fluvoxamine), serotonine- en noradrenalineheropnameremmers (SNRI's), tricyclische antidepressiva, antipsychotica en andere middelen die de aanvalsdrempel voor insulten kunnen verlagen (bupropion, mirtazapine, tetrahydrocannabinol).
In combinatie met vitamine K-antagonisten is een toegenomen INR met bloeding gemeld.
Pre- of postoperatieve toediening van ondansetron kan de behoefte aan tramadol verhogen.
Ritonavir kan de serumconcentratie van tramadol verhogen.
Interacties
Gelijktijdig gebruik van alcoholische dranken, andere centraal depressieve stoffen (zoals anesthetica, antipsychotica, anxiolytica, hoestprikkeldempende middelen, hypnotica en sedativa) en cimetidine kan de depressieve werking op het centrale zenuwstelsel versterken (meer kans op ademhalingsdepressie, versterkte sedering, verwardheid, duizeligheid). Pas de dosis van beide middelen aan en vermijd alcoholgebruik.
Het gelijktijdige gebruik van buprenorfine en gabapentinoïden (gabapentine en pregabaline) kan resulteren in ademhalingsdepressie, hypotensie, diepe sedatie, coma of overlijden.
Combinatie van opioïden met benzodiazepinen kan leiden tot diepe sedatie, ademhalingsdepressie, coma en overlijden. De combinatie alleen voorschrijven als er geen andere behandelmogelijkheid is, en dan in de laagst nog effectieve dosering en zo kort mogelijk. Monitor de patiënt zorgvuldig op tekenen van ademhalingsdepressie en sedatie. Vermijd de combinatie als er kans is op misbruik.
Bij gelijktijdig gebruik van sommige morfinomimetica (fentanyl, methadon, oxycodon, pethidine en tramadol) met MAO-remmers neemt de kans op een serotonerg syndroom toe; daarom wordt gebruik van een morfinomimeticum afgeraden tijdens of binnen 2 weken na behandeling met een MAO-remmer.
Combinatie met andere serotonerge middelen, zoals MAO-remmers, SSRI's, SNRI's of tricyclische antidepressiva kan leiden tot het serotoninesyndroom. Symptomen kunnen zijn: veranderingen in de mentale toestand, autonome instabiliteit, neuromusculaire afwijkingen en/of gastro-intestinale symptomen. Volg de patiënt nauwlettend, met name aan het begin van de behandeling en bij dosisverhoging. Bij vermoed serotoninesyndroom de dosering verlagen of behandeling staken.
Gelijktijdige toediening van buprenorfine met anticholinergica of medicijnen met anticholinergische activiteit (bv. tricyclische antidepressiva, antihistaminica, antipsychotica, spierverslappers, anti-Parkinson-geneesmiddelen) kan resulteren in verhoogde anticholinergische bijwerkingen.
Buprenorfine wordt voor ca. 30% gemetaboliseerd door CYP3A4; krachtige remmers van CYP3A4 zoals ketoconazol en HIV-proteaseremmers als indinavir en ritonavir, en ook erytromycine en gestodeen kunnen de plasmaspiegel van buprenorfine significant verhogen; dosisverlaging kan nodig zijn; titreer voorzichtig. Ook bij inductoren van CYP3A4 (bv. fenobarbital, fenytoïne, carbamazepine, oxcarbazepine, efavirenz, nevirapine, rifampicine, rifabutine, sint-janskruid) is voorzichtigheid geboden; het effect van buprenorfine kan afnemen.
Vermindering van de hepatische doorbloeding, bijvoorbeeld door halothaan, kan de eliminatie van buprenorfine door de lever vertragen. Verlaag de startdosering van buprenorfine en titreer zorgvuldig.
Het effect van opiaatagonisten kan door buprenorfine als partiële agonist worden verminderd. Toedoening van buprenorfine aan iemand die fysiek afhankelijk is van volledige μ-opioïde-agonisten kan een onthoudingssyndroom veroorzaken. Verder mag in het algemeen een volgend opioïd pas 24 uur na verwijdering van een buprenorfinepleister worden toegediend.
De opiaatantagonist naltrexon kan het farmacologisch effect van buprenorfine blokkeren. Bij patiënten die lichamelijke afhankelijkheid hebben ontwikkeld voor buprenorfine, kunnen hevige ontwenningsverschijnselen optreden.
Interacties
Gelijktijdig gebruik van centraal depressieve stoffen (zoals anesthetica, antidepressiva, antipsychotica, anxiolytica, hypnotica en sedativa) kan de depressieve werking op het centrale zenuwstelsel versterken (meer kans op ademhalingsdepressie, versterkte sedering). Gelijktijdig gebruik van alcohol vermijden wegens toenemende kans op het optreden van bijwerkingen.
Combinatie met sedativa zoals benzodiazepinen, kan leiden tot sedatie, ademhalingsdepressie, coma en overlijden. Beperk het voorschrijven van dergelijke sedativa tot gevallen waarin geen andere behandelmogelijkheid bestaat, doseer zo laag mogelijk en pas zo kort mogelijk toe. Volg de patiënt op tekenen van ademhalingsdepressie of sedatie.
Oxycodon wordt vooral door CYP3A4 gemetaboliseerd. CYP3A4-remmers zoals macrolide antibiotica (bv. claritromycine, erytromycine), azolen (bv. ketoconazol, voriconazol, itraconazol) en proteaseremmers (bv. ritonavir), en ook grapefruit-/pompelmoessap kunnen de plasmaconcentraties van oxycodon verhogen. CYP3A4-induceerders zoals rifampicine, carbamazepine en fenytoïne, en ook sint-janskruid kunnen de plasmaconcentraties van oxycodon verlagen. Het inducerende effect van de inductoren kan tot 2 weken of langer na het staken van het gebruik, aanhouden. Dosisaanpassing en hertitratie van oxycodon kunnen nodig zijn.
Combinatie van oxycodon met serotonerge middelen (SSRI's, SNRI's) kan serotoninetoxiciteit veroorzaken. Verlaag zo nodig de dosering van oxycodon.
Bij gelijktijdig gebruik van sommige morfinomimetica (fentanyl, methadon, oxycodon, pethidine en tramadol) met MAO-remmers neemt de kans op een serotonerg syndroom toe; daarom wordt gebruik van een morfinomimeticum afgeraden tijdens of binnen 2 weken na behandeling met een MAO-remmer.
Interacties
Gelijktijdig gebruik van alcohol, andere centraal depressieve stoffen (zoals anesthetica, antipsychotica, anxiolytica en hypnotica) kan de depressieve werking op het centrale zenuwstelsel versterken (meer kans op ademhalingsdepressie, versterkte sedering).
Combinatie met sedativa zoals benzodiazepinen, kan leiden tot sedatie, ademhalingsdepressie, coma en overlijden. Beperk het voorschrijven van dergelijke sedativa tot situaties waarin geen andere behandelmogelijkheid bestaat, doseer zo laag mogelijk en pas zo kort mogelijk toe. Volg de patiënt op tekenen van ademhalingsdepressie of sedatie.
Bij gelijktijdig gebruik van pethidine en chloorpromazine kan een ernstige bloeddrukdaling optreden.
Barbituraten kunnen door versnelde hepatische omzetting van pethidine de spiegels van de toxische metaboliet norpethidine verhogen.
Bij gelijktijdig gebruik van sommige morfinomimetica (fentanyl, methadon, oxycodon, pethidine en tramadol) met MAO-remmers neemt de kans op een serotonerg syndroom toe; daarom wordt gebruik van een morfinomimeticum afgeraden tijdens of binnen 2 weken na behandeling met een MAO-remmer.
Zwangerschap
Tramadol passeert de placenta.
Teratogenese: Over het gebruik van opioïden tijdens het 1e en 2e trimester is weinig bekend. Een causaal verband tussen gebruik van opioïden in het 1e trimester en neuralebuisdefecten of hartafwijkingen is niet vastgesteld. Bij dieren is tramadol in hoge doses schadelijk gebleken.
Farmacologisch effect: Toepassing van hoge doseringen (zelfs kortdurend) aan het eind van de zwangerschap kan ademhalingsdepressie bij de pasgeborenen veroorzaken. Gebruik van opioïden in het 3e trimester kan onthoudingsverschijnselen bij de baby veroorzaken (hard huilen, trillen, slecht drinken, slecht slapen en agitatie); de kans hierop neemt toe bij langer durend gebruik. Een mogelijk verband tussen opioïd-gebruik en vroeggeboortes of ADHD is niet vastgesteld.
Advies:Als pijnbehandeling met opioïden tijdens de zwangerschap wenselijk is, het gebruik van tramadol beperken tot enkelvoudige doses.
Zwangerschap
Buprenorfine passeert de placenta.
Teratogenese: Er zijn relatief weinig gegevens over gebruik van buprenorfine tijdens de zwangerschap bij de mens; deze laten geen toegenomen kans op congenitale afwijkingen zien. Bij dieren is reproductietoxiciteit aangetoond: foetale groeiachterstand, toegenomen postimplantatieverlies en verminderde postnatale overleving zijn waargenomen.
Farmacologisch effect: Toediening vlak voor de partus aan de moeder kan ademhalingsdepressie bij de pasgeborene veroorzaken. Langdurig gebruik van buprenorfine kan leiden tot het neonataal geneesmiddelenonthoudingssyndroom.
Advies: Gebruik ontraden, tijdens de zwangerschap en bij vruchtbare vrouwen die geen adequate anticonceptie toepassen.
Zwangerschap
Zowel oxycodon als naloxon passeren de placenta.
Teratogenese: Bij de mens onvoldoende gegevens (naloxon). Systemische blootstelling van de vrouw aan naloxon is echter laag. Over het gebruik van opioïden tijdens het 1e en 2e trimester is weinig bekend. Een causaal verband tussen gebruik van opioïden in het 1e trimester en neuralebuisdefecten of hartafwijkingen is niet vastgesteld. In onderzoek is bij gebruik van oxycodon een licht verhoogd risico op afwijkingen in het genitale systeem gevonden. Bij dieren zijn geen aanwijzingen gevonden voor schadelijkheid (oxycodon, naloxon).
Farmacologisch effect: Gebruik van opioïden in het 3e trimester kan onthoudingsverschijnselen bij de baby veroorzaken (hard huilen, trillen, slecht drinken, slecht slapen en agitatie); de kans hierop neemt toe bij langer durend gebruik. Bij toediening vlak voor de partus kan oxycodon ademhalingsdepressie bij de neonaat veroorzaken. Een mogelijk verband tussen opioïd-gebruik en vroeggeboortes of ADHD is niet vastgesteld.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken, en dan zo kort mogelijk en in de laagst mogelijke effectieve dosis.
Zwangerschap
Pethidine passeert de placenta; de concentratie in de foetale circulatie is gelijk aan die bij de moeder.
Teratogenese: Over het gebruik van opioïden tijdens het 1e en 2e trimester is weinig bekend. Een causaal verband tussen gebruik van opioïden in het 1e trimester en neuralebuisdefecten of hartafwijkingen is niet vastgesteld.
Farmacologisch effect: Toediening aan de moeder tijdens de partus kan, met name bij prematuren, depressie van de ademhaling bij de pasgeborene veroorzaken. Gebruik van opioïden in het 3e trimester kan onthoudingsverschijnselen bij de baby veroorzaken (hard huilen, trillen, slecht drinken, slecht slapen en agitatie); de kans hierop neemt toe bij langer durend gebruik. Een mogelijk verband tussen opioïd-gebruik en vroeggeboortes of ADHD is niet vastgesteld.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken en dan zo kort mogelijk en in de laagst mogelijke effectieve dosis.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in geringe hoeveelheden (ca. 0,1% van de maternale dosis; bij een maternale dosering tot 400 mg/dag, ontvangt het kind ca. 3% hiervan, op basis van lichaamsgewicht).
Farmacologisch effect: Als de moeder gedurende maximaal enkele dagen een opioïde gebruikt, is de kans klein dat dit effect heeft op het kind. De kans neemt toe bij hogere dosering en langer durend gebruik. Eventuele effecten zijn: ademhalingsdepressie, sufheid, meer slapen, slecht drinken, obstipatie, misselijkheid, braken, niet toenemen in gewicht.
Advies: (Chronisch) gebruik ontraden. Bij een enkelvoudige dosis kan de borstvoeding meestal worden gehandhaafd.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Farmacologisch effect: Kan ademhalingsdepressie veroorzaken en vermindering van gewichtstoename bij de zuigeling.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, (oxycodon).
Farmacologisch effect: Als de moeder gedurende maximaal enkele dagen een opioïde gebruikt, is de kans klein dat dit effect heeft op het kind. De kans neemt toe bij hogere dosering en langer durend gebruik. Eventuele effecten zijn: ademhalingsdepressie, sufheid, meer slapen, slecht drinken, obstipatie, misselijkheid, braken, niet toenemen in gewicht.
Advies: Gebruik ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: ja.
Farmacologisch effect: de actieve metaboliet heeft bij neonaten een langere halfwaardetijd, waardoor bloedspiegels kunnen stijgen. Als de moeder gedurende maximaal enkele dagen een opioïde gebruikt, is de kans klein dat dit effect heeft op het kind. De kans neemt toe bij hogere dosering en langer durend gebruik. Eventuele effecten zijn: ademhalingsdepressie, sufheid, meer slapen, slecht drinken, obstipatie, misselijkheid, braken, niet toenemen in gewicht.
Advies: Kan (voor zover bekend zonder gevaar) volgens voorschrift eenmalig en kortdurend worden gebruikt; langdurig gebruik vermijden vanwege kans op accumulatie.
Contra-indicaties
- acute ademdepressie;
- ongecontroleerde epilepsie;
- acute intoxicatie met alcohol, hypnotica, analgetica, opioïden of andere psychotrope geneesmiddelen;
- behandeling van opioïde ontwenningsverschijnselen;
- volgens het NKFK: bij kinderen als postoperatieve pijnstilling in de thuissituatie na tonsillectomie (primaire bron: sectie kinderanesthesiologie van de NVA);
- bij doses > 200 mg de bruistablet niet gebruiken bij kinderen en zwangeren met fenylketonurie.
Voor meer contra-indicaties, zie rubriek Interacties.
Contra-indicaties
- acute ademhalingsdepressie, ernstige ademhalingsinsufficiëntie;
- hersentrauma, verhoogde intracraniële druk;
- delirium tremens;
- myasthenia gravis;
- opioïdverslaving;
- injectievloeistof en oromucosale tablet bij ernstige respiratoire en leverinsufficiëntie;
- 3-daagse pleister: overgevoeligheid voor soja of pinda's.
Contra-indicaties
- acute ademhalingsdepressie met hypoxie en/of hypercapnie, cyanose, ernstige obstructieve longaandoeningen (astma, COPD);
- hersentrauma, verhoogde intracraniële druk, coma;
- cor pulmonale;
- delirium tremens;
- paralytische ileus die niet door een opioïd veroorzaakt is
- matige tot ernstig gestoorde leverfunctie;
- ernstig gestoorde nierfunctie (creatinineklaring < 10 ml/min);
- Voor toepassing bij rustelozebenen-syndroom: voorgeschiedenis van opioïdmisbruik.
Contra-indicaties
- hersentrauma, intracraniële laesies, verhoogde intracraniële druk;
- delirium tremens;
- shock;
- coma;
- convulsieve aandoeningen;
- ileus;
- na galwegoperaties;
- cardiovasculaire aandoeningen;
- toxische psychose;
- hypothyroïdie en onbehandeld myxoedeem;
- prostaathypertrofie;
- nierinsufficiëntie;
- leverinsufficiëntie;
- toepassing bij zuigelingen;
- verminderde ademreserve zoals bij astma, emfyseem, thoraxtrauma.
Waarschuwingen en voorzorgen
Tramadol kan, vooral bij langdurig gebruik, gewenning, psychische en fysische afhankelijkheid veroorzaken. Daarom dient bij patiënten die neigen tot misbruik of afhankelijkheid, de behandeling met tramadol kort en intermitterend te zijn. Gebruik bij verslavingsgevoelige patiënten is niet aan te bevelen, tenzij een zeer strikte medicatiecontrole wordt uitgevoerd. Stel vooraf behandeldoelen, behandelduur en stopzettingsplan vast met de patiënt. Beoordeel regelmatig of de behandeling kan worden gestaakt, en of dosisaanpassing nodig is. Patiënten met een persoonlijke of een familiaire voorgeschiedenis (ouders of broers en zussen) van stoornissen in het gebruik van middelen (waaronder een stoornis in het gebruik van alcohol), huidige tabaksgebruikers of patiënten met een persoonlijke voorgeschiedenis van andere psychische stoornissen (bv. ernstige depressie, angst- en persoonlijkheidsstoornissen) lopen een verhoogd risico op een opioïdgebruiksstoornis (OUD). Controleer de patiënt op drugzoekend gedrag, bv. te vroeg vragen om een herhaalrecept. Voor meer informatie over verantwoord omgaan met opioïden, zie Opiaten.nl. Voor informatie voor de patiënt, zie gebruik van sterke pijnstillers en stoppen met sterke pijnstillers op thuisarts.nl.
Bij gebruik van tramadol in therapeutische doseringen zijn onthoudingsverschijnselen gemeld. Na (langdurig) gebruik de dosering langzaam afbouwen. Zie de Handreiking afbouw opioïden en dan de Afbouwschema's in de download aldaar.
Wees voorzichtig bij hersentrauma, verhoogde intracraniële druk, shock, voorgeschiedenis van convulsieve aandoeningen.
Wees ook voorzichtig bij ernstige obstructieve longaandoeningen (astma, COPD), ernstige respiratoire insufficiëntie of verminderde ademreserve (m.n. bij gelijktijdig gebruik van centraal depressieve middelen of indien de aanbevolen dosering wordt overschreden) en bij overmatige slijmvorming in de luchtwegen. Ademhalingsdepressie kan optreden.
Slaapgerelateerde ademhalingsstoornissen kunnen optreden, zoals centrale slaapapneu en slaapgerelateerde hypoxemie. Overweeg verlaging van de opioïddosering.
Tramadol wordt gemetaboliseerd door CYP2D6. Bij ontbreken van dit enzym wordt onvoldoende analgetisch effect bereikt; bij ultra-rapid metabolizers kan opioïde toxiciteit optreden bij normale doses.
Opioïden kunnen de hypothalamus-hypofyse-bijnierschors of de hypothalamus hypofysaire gonadale as beïnvloeden. De prolactinespiegel kan toenemen en de cortisol- en testosteronspiegels kunnen afnemen.
Reversibele bijnierinsufficiëntie kan optreden. Mogelijke symptomen zijn ernstige buikpijn, misselijkheid en braken, lage bloeddruk, extreme vermoeidheid, verminderde eetlust en gewichtsverlies. Monitoring en glucocorticosteroïdsubstitutie kunnen nodig zijn.
Serotoninesyndroom is gemeld. Mogelijke symptomen zijn veranderingen in de psychische toestand, autonome instabiliteit, neuromusculaire afwijkingen en/of gastro-intestinale verschijnselen. Staken van de behandeling leidt meestal tot een snelle verbetering.
Vanwege het analgetische effect van opioïden kunnen ernstige intra-abdominale complicaties, zoals darmperforatie, gemaskeerd worden.
Bij het optreden van opioïde-geïnduceerde hyperalgesie die niet reageert op verdere dosisverhoging zo nodig de dosering verlagen. Pijn bij hyperalgesie kan kwalitatief en anatomisch verschillen van pijn die gerelateerd is aan de ziekteprogressie of doorbraakpijn die het gevolg is van opioïdtolerantie. Pijn geassocieerd met hyperalgesie is meestal meer diffuus dan de eerder bestaande pijn en minder gedefinieerd in kwaliteit.
Bij toepassing bij acute pijn ermee rekening houden dat het analgetisch effect circa een uur later inzet (i.v. wel sneller).
In therapeutische doseringen zijn convulsies gerapporteerd; bij doseringen hoger dan de aanbevolen maximale dosering (400 mg/dag) neemt de kans op convulsies toe. Epilepsiepatiënten zorgvuldig monitoren.
Bij kinderen < 1 jaar is de veiligheid niet vastgesteld. Bij postoperatieve toediening aan kinderen zijn levensbedreigende bijwerkingen gemeld. Toediening wordt niet aanbevolen bij kinderen met een verminderde ademhalingsfunctie, zoals kinderen met neuromusculaire aandoeningen, ernstige cardiale of respiratoire aandoeningen, infecties van de bovenste luchtwegen of de longen, multipel trauma of uitgebreide operatieve ingrepen.
Hulpstoffen
- aspartaam/fenylalanine in de bruistablet kan schadelijkzijn voor mensen met fenylketonurie (PKU).
- natrium: wees voorzichtig met de bruistablet bij een natriumarm dieet.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Tolerantie, fysieke en psychologische afhankelijkheid en opioïdengebruiksstoornis (OUD) kunnen zich ontwikkelen bij herhaalde toediening van opioïden. Het risico op het ontwikkelen van OUD is verhoogd bij patiënten met een persoonlijke of familiaire voorgeschiedenis (ouders of broers en zussen) van middelenmisbruiksstoornissen (incl. alcohol), bij huidige tabaksgebruikers of bij patiënten met een voorgeschiedenis van andere psychische stoornissen (bv. ernstige depressie, angst en persoonlijkheidsstoornissen). Controleer de patiënt op drugszoekend gedrag, bv. te vroeg vragen om een herhaalrecept.
Stel vooraf behandeldoelen, behandelduur en het stopzettingsplan vast met de patiënt. Beoordeel de noodzaak van voortgezette behandeling regelmatig opnieuw bij niet-maligne pijn (bv. pijn door chronische osteoartritis of tussenwervelschijfaandoeningen). Met name bij chronische niet-maligne pijn geeft voortzetting van de behandeling waarschijnljk geen verbetering van de pijnklachten meer.
Na langdurig gebruik kunnen ontwenningsverschijnselen optreden (agitatie, angst, nervositeit, slapeloosheid, hyperkinesie, tremor en maag-darmstoornissen). Deze doen zich voor vanaf 2 dagen tot 2 weken na het staken.
Wees zeer voorzichtig (overweeg bv. dosisverlaging en volg de patïent nauwkeurig) bij:
- verzwakte patiënten;
- patiënten met cardiovasculaire aandoeningen;
- hypotensie/shock; omdat de bloeddruk (verder) kan dalen;
- hoofdletsel en andere omstandigheden met een mogelijk verhoogde cerebrospinale druk, depressie van het centrale zenuwstelsel of coma;
- convulsieve aandoeningen (buprenorfine kan de drempel voor convulsies verlagen);
- patiënten met een verstoorde ademhalingsfunctie, zoals bij COPD, astma, cor pulmonale, verminderde ademhalingsreserve, hypoxie, hypercapnie, slaapapneu of bestaande ademhalingsdepressie;
- verminderde longfunctie en/of overmatige slijmvorming in de luchtwegen;
- cholelithiase;
- andere aandoeningen aan de galwegen; de intracholedochale druk kan toenemen;
- pancreatitis;
- lichte tot matig gestoorde leverfunctie (ernstige leverfunctiestoornis is een contra-indicatie voor de toepassing van oromucosale tablet of injectievloeistof);
- obstipatie;
- prostaathypertrofie, urethrastrictuur;
- hypothyroïdie;
- onbehandeld myxoedeem;
- bijnierschorsinsufficiëntie;
- verslaving, voorgeschiedenis van middelenmisbruik (incl. alcohol);
- toxische psychose;
- kyfoscoliose.
De pleisters en de oromucosale tablet zijn niet geschikt voor bestrijding van acute pijn of een snel variërende analgetische behoefte.
Buprenorfine kan ademhalingsdepressie veroorzaken, met name na intraveneuze toediening. Bij postoperatieve ademhalingsdepressie kan op geleide van de reactie naloxon i.v. worden toegediend.
Opioïden kunnen slaapgerelateerde ademhalingsstoornissen veroorzaken, bijvoorbeeld centrale slaapapneu (CSA) en slaapgerelateerde hypoxemie. Overweeg bij CSA een verlaagde opioïddosering.
Buprenorfine kan de cerebrospinale druk verhogen.
Buprenorfine kan de drempel voor convulsies verlagen bij patiënten met een voorgeschiedenis van convulsies.
Vermijd de pleisters onmiddellijk na een operatieve ingreep of in andere situaties waarbij sprake is van smalle therapeutische breedte of een snel variërende behoefte aan analgetica.
Opioïden kunnen de hypothalamus-hypofyse-bijnieras of -gonadenas beïnvloeden, waardoor het serumprolactine kan stijgen en de cortisol- en testosteron-plasmaspiegels kunnen dalen.
Bij verminderde leverfunctie zorgvuldig controleren; buprenorfine wordt via de lever afgebroken. Bij een ernstig verminderde leverfunctie nam in onderzoek de blootstelling in het plasma toe met een factor 3.
Vanwege het analgetische effect van opioïden kunnen ernstige intra-abdominale complicaties, zoals darmperforatie, gemaskeerd worden.
Houd bij inadequate pijnstilling rekening met hyperalgesie, tolerantie of progressie van de onderliggende ziekte. Dosisverlaging of staken kan nodig zijn.
Controleer patiënten die met opioïden worden behandeld op verschijnselen die wijzen op misbruik, zoals vroegtijdig aanvragen van een receptherhaling. Overleg zo nodig met een verslavingsdeskundige.
Toediening van buprenorfine aan een patiënt die afhankelijk is van een volledige μ-opioïde-agonist, kan een onthoudingssyndroom veroorzaken.
De applicatieplaats van de pleisters niet blootstellen aan externe warmtebronnen. Bij koorts en verhoogde lichaamstemperatuur kan bij gebruik van de pleister de plasmaconcentratie toenemen. De pleisters niet herhaaldelijk op dezelfde plaats aanbrengen (zie ook rubriek Dosering).
Irritatief contacteczeem als gevolg van de pleister gaat vanzelf over na verwijdering van de pleister. Bij een vermoeden van allergisch contacteczeem is nader diagnostische onderzoek aangewezen.
De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen tot 18 jaar (voor de oromucosale tablet: 12 jaar) zijn niet vastgesteld.
Hulpstoffen: sommige pleisters bevatten sojaolie.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Het gebruik kan leiden tot gewenning (hogere doseringen kunnen nodig zijn voor adequate pijnstilling) en psychische afhankelijkheid; wees voorzichtig bij voor verslaving gevoelige patiënten. Beoordeel de voorgeschiedenis op het gebied van misbruik en verslaving (incl. aan alcohol); oxycodon kan door mensen met latente of manifeste verslaving gezocht en misbruikt worden. De kans op het ontwikkelen van opioïde-misbruik neemt toe bij hogere dosering en langer durende behandeling, een persoonlijke of familiegeschiedenis van middelenmisbruik (incl. alcohol en roken) of bij een persoonlijke geschiedenis van psychische stoornissen, zoals depressie, angst- en persoonlijkheidsstoornissen. Controleer de patiënt op drugszoekend gedrag (bv. te vroeg vragen om een herhaalrecept). Stel vooraf behandeldoelen, behandelduur en stopzettingsplan vast met de patiënt. Beoordeel de noodzaak van voortgezette behandeling bij niet-maligne pijn (bv. chronische osteoartritische pijn en tussenwervelschijfaandoeningen) regelmatig opnieuw. Voor meer informatie over verantwoord omgaan met opioïden, zie Opiaten.nl. Voor informatie voor de patiënt, zie gebruik van sterke pijnstillers en stoppen met sterke pijnstillers.
Bij abrupt staken van een chronische behandeling kunnen ontwenningsverschijnselen optreden (rusteloosheid, tranenvloed, loopneus, geeuwen, transpiratie, koude rillingen, spiertrillingen, convulsies, zweten, myalgie, mydriase, palpitaties; eventueel ook prikkelbaarheid, angst, rugpijn, gewrichtspijn, zwakte, buikkramp, slapeloosheid, misselijkheid, anorexie, braken, diarree, verhoogde bloeddruk/ademhalingsfrequentie/hartslag). Voor de Handreiking afbouw opioïden, zie Afbouwschema's.
Oxycodon/naloxon niet pre-operatief of binnen 12–24 uur postoperatief gebruiken. Wees voorzichtig bij oudere en verzwakte patiënten, bij verminderde longfunctie en/of overmatige slijmvorming in de luchtwegen, slaapapneu, hypo- of hypertensie, cardiovasculaire aandoeningen, prostaathypertrofie, cholelithiase, pancreatitis, opioïd-geïnduceerde paralytische ileus, milde tot ernstige nierfunctiestoornis, milde leverfunctiestoornis, bijnierinsufficiëntie, hypothyroïdie, onbehandeld myxoedeem, alcoholisme, hoofdletsel, verhoogde intracraniële druk, verminderd bewustzijn met onbekende oorzaak, toxische psychose, epileptische aandoeningen of predispositie op convulsies. Niet gebruiken bij peritoneale carcinomatosa of sub-occlusief syndroom in gevorderd stadium van spijsverteringskanaal- en bekkenkanker. Gelijktijdig gebruik van alcohol vermijden.
Oxycodon kan een verhoging van de intrabiliaire druk en spasme veroorzaken als gevolg van de effecten op de sfincter van Oddi; controleer patiënten met galwegaandoeningen op verergering van symptomen.
Bij CYP2D6-polymorfismen kan bij poor en intermediate metabolizers de plasmaconcentratie van oxycodon verhoogd en die van de actieve metaboliet verlaagd zijn; bij ultrarapid metabolizers kan de plasmaconcentratie van oxycodon verlaagd zijn en die van de actieve metaboliet verhoogd. Een alternatief of monitoring wordt aanbevolen.
Opioïden kunnen de hypothalamus-hypofyse-bijnierschors- of hypothalamus-hypofyse-gonade-as beïnvloeden. De prolactinespiegel kan stijgen en de cortisol- en testosteronspiegels kunnen dalen.
Opioïden kunnen slaapgerelateerde ademhalingsstoornissen veroorzaken, waaronder centrale slaapapneu (CSA) en slaapgerelateerde hypoxemie. Overweeg bij CSA verlaging van de opioïddosering.
Na langdurig opioïdgebruik kan overschakeling naar oxycodon/naloxon ontwenningsverschijnselen of diarree veroorzaken.
Abusievelijk parenteraal gebruik kan bovendien lokale weefselnecrose, pulmonale granulomen of andere ernstige ongewenste effecten veroorzaken door de bestanddelen van de tablet.
Hyperalgesie die niet reageert op dosisverhoging kan optreden; dosisverlaging of opioïdrotatie kan aangewezen zijn.
Het gebruik kan leiden tot een positieve doping test.
De matrix van de tablet kan worden teruggevonden in de ontlasting.
De veiligheid en effectiviteit bij kinderen onder de 18 jaar zijn niet vastgesteld.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Voorzichtigheid is geboden bij supraventriculaire tachycardie of convulsies in de anamnese. Bij lever- en nierfunctiestoornissen, prostaathyperplasie, hypothyroïdie, shock en bij ouderen en kinderen moet de dosering worden aangepast. Het gebruik kan leiden tot gewenning en afhankelijkheid. Bij patiënten die gevoelig zijn voor verslavingsziekten is voorzichtigheid geboden. Bij postoperatieve ademhalingsdepressie kan op geleide van de reactie 0,1–0,2 mg naloxon worden toegediend; zo nodig na 2–3 min herhalen tot gewenst effect intreedt. Deze dosering kan na 45–90 min worden herhaald. De injectie s.c. of i.m. toedienen; door een langzame i.v.-injectie vermeerdert de kans op, en de ernst van de bijwerkingen.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Symptomen
Ademhalingsdepressie, depressie van het centrale zenuwstelsel (van stupor tot coma), hypothermie, brady- of tachycardie, hyper- of hypotensie tot shock, maag-darmstoornissen, duizeligheid, verwardheid, miose, agitatie, apathie tot lethargie. Convulsies ontwikkelen zich voornamelijk bij kinderen. Longoedeem kan voorkomen. Serotoninesyndroom is gemeld.
Therapie
i.v.: 0,4 mg naloxon, zo nodig na 2–3 min herhalen; max. 1,2 mg; kinderen: 10 microg/kg lichaamsgewicht. Convulsies bestrijden met diazepam. Naloxon kan de ademhalingsdepressie bestrijden ter overbrugging tot beademing, maar ook de kans op convulsies vermeerderen. Behandeling serotoninesyndroom: zo nodig externe koeling bij hyperthermie, sedatie met benzodiazepinen (bij neuromusculaire stoornissen en agitatie).
Zie voor meer informatie over symptomen en behandeling toxicologie.org/tramadol en/of vergiftigingen.info (zoek op tramadol).
Overdosering
Symptomen
Ademhalingsdepressie, depressie van het centrale zenuwstelsel (van stupor tot coma), duidelijk zichtbare miose, misselijkheid en braken, hypothermie, bradycardie, hypotensie, shock en dood.
Therapie
Het specifieke antidotum, de opioïd-antagonist naloxon, is slechts gedeeltelijk werkzaam; start met de gebruikelijke dosering maar een hogere dosering (bv. 2 mg) kan nodig zijn. Herhaal om de 2–3 minuten tot een bevredigende respons optreedt. Een continu infuus kan nodig zijn. Het intreden van het effect van naloxon kan met 30 min of meer vertraagd zijn. Overweeg geactiveerde kool alleen als de patiënt goed bij bewustzijn is en als er een goede peristaltiek is.
Voor symptomen en behandeling zie ook: toxicologie.org/opioïden.
Overdosering
Voor symptomen en behandeling zie ook toxicologie.org/opioïden en/of vergiftigingen.info.
Symptomen
zijn voornamelijk toe te schrijven zijn aan oxycodon: miose, ademhalingsdepressie, depressie van het centrale zenuwstelsel (van stupor tot coma), hypothermie, hypotonie, non-cardiogeen pulmonaal oedeem, bradycardie, hypotensie, circulatoir falen en shock.
Therapie
opioïdantagonist (bv. aanvullend naloxon intraveneus).
Overdosering
Symptomen
Ademhalingsdepressie, depressie van het centrale zenuwstelsel (van stupor tot coma), hypothermie, bradycardie, tremoren, convulsies, hypotensie en shock.
Therapie
i.v. 0,4 mg naloxon, zo nodig na 2–3 min herhalen; kinderen: 10 microg/kg lichaamsgewicht.
Eigenschappen
Niet-selectieve μ-, δ- en κ-opiaatreceptoragonist met een matig analgetische werking, en daarnaast een antitussief effect. Tramadol remt de neuronale heropname van noradrenaline en versterkt de afgifte van serotonine.
Analgetische werking: binnen 1 uur. Werkingsduur: 4–8 uur, afhankelijk van de intensiteit van de pijn.
Kinetische gegevens
Resorptie | vrijwel volledig (ca. 90%). |
F | ca. 70%. |
T max | oraal 1–2 uur, caps./tabl. mga 5–6½ uur, rectaal 3 uur, i.m. 45 min. |
V d | 2,9 ± 0,57 l/kg. |
Overig | passeert bloed-hersenbarrière. |
Metabolisering | in de lever door CYP2D6 tot o.a. de actieve metaboliet O-desmethyltramadol en door CYP2D6 en CYP3A4 in N-desmethyltramadol. Bij poor metabolizers is er een verhoogde plasmaconcentratie van tramadol en sterk verlaagde concentratie van O-desmethyltramadol. |
Eliminatie | vrijwel volledig met de urine vnl. als metabolieten. |
T 1/2el | 6 uur, kan met een factor 1,2- 1,4 verlengd zijn bij ouderen > 75 jaar, bij ernstige lever- of nierfunctiestoornissen twee- à drievoudig verlengd, na caps./tabl. mga ca. 16 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Buprenorfine is een semisynthetische partiële opiaatagonist die zich aan μ- en κ-receptoren in de hersenen bindt, met agonistische werking op de μ-receptor (volledig agonistisch ten aanzien van pijnstilling en partiëel met betrekking tot ademhalingsdepressie) en antagonistische op de κ-receptor. Werkt sterk analgetisch. Uit de pleisters komt buprenorfine gedurende de applicatieduur met een relatief constante snelheid vrij, die bepaald wordt door de polymeergebaseerde matrix en door diffusie van buprenorfine door de huidlagen. Werking: i.v. na 15–30 min, i.m./oromucosaal na 30–60 min. Werkingsduur: 6 uur. Bij transdermale toediening kan de werking pas na 24 uur worden beoordeeld. Dit preparaat valt onder de bepalingen van de Opiumwet in zijn volle omvang.
Kinetische gegevens
Overig | uit de tablet wordt alleen na oromucosale opname een therapeutische bloedspiegel van buprenorfine gevonden en niet na gastro-intestinale opname, vanwege een groot first-passmetabolisme. |
Resorptie | i.m. snel voor 40–90%; oromucosaal traag. De absorptie uit de pleisters neemt toe bij herhaald aanbrengen op dezelfde plaats en bij gebruik van externe warmtebronnen direct op de pleister. |
F | 50–70% (oromucosaal). |
T max | oromucosaal: 2,5 (1–3) uur; pleister: gem. 30–80 uur. |
V d | 6 l/kg (na i.v.-toediening). |
Eiwitbinding | 96%. |
Metabolisering | in de lever door glucuronidering en ca. 30% door CYP3A4 tot norbuprenorfine, een μ-agonist. Als de oromucosale tablet (per ongeluk of in geval van misbruik) wordt doorgeslikt, vindt snelle metabolisering plaats in de darm en de lever wat de beschikbaarheid van de werkzame stof vermindert. |
Eliminatie | twee derde onveranderd met de feces en een derde als conjugaat met de urine. |
T 1/2el | oromucosale tablet 3–4 uur; 7-daagse pleister ca. 12 (10–24) uur, 4-daagse pleister ca. 30 (22–36) uur, 3-daagse pleister ca. 25 (24–27) uur (na verwijderen van de pleister door continue absorptie vanuit de huid). De eliminatie verloopt bi- of tri-exponentieel en buprenorfine heeft een terminale halfwaardetijd in het plasma van 32–35 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Analgeticum, combinatie van een opioïdreceptoragonist (oxycodon, voor de μ-, к- en δ-receptor) en een opioïdreceptorantagonist (naloxon). Naloxon antagoneert lokaal het obstiperend effect van oxycodon op het maag-darmkanaal. Voor meer informatie over de eigenschappen zie de preparaatteksten van de afzonderlijke stoffen: oxycodon#eigenschappen en naloxon#eigenschappen. Dit preparaat valt onder de bepalingen van de Opiumwet in zijn volle omvang.
Kinetische gegevens
F | < 3% (naloxon oraal) door een groot 'first pass'-effect. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Opiaatagonist met sterk analgetische en tevens lokaal anesthetische en zwakke atropine-achtige werking. Pijnstillende werking: i.m./s.c. max. na 30–50 min. Werkingsduur 2–4 uur. Dit preparaat valt onder de bepalingen van de Opiumwet in zijn volle omvang.
Kinetische gegevens
Overig | F = 50–60% door groot first-pass-effect. |
T max | 1–2 uur. |
V d | ca. 4 l/kg. |
Metabolisering | in de lever tot o.a. norpethidine. |
Eliminatie | met de urine. Cumulatie van norpethidine bij herhaalde toediening (vooral bij nierfunctiestoornissen of hoge doseringen). |
T 1/2el | 2–4 uur, bij leveraandoeningen tot 7–8 uur; 8–20 uur (norpethidine). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
tramadol hoort bij de groep Opioïden.
- alfentanil (N01AH02) Vergelijk
- buprenorfine (N02AE01) Vergelijk
- fentanyl (bij doorbraakpijn) (N02AB03) Vergelijk
- fentanyl (parenteraal) (N01AH01) Vergelijk
- fentanyl (transdermaal) (N02AB03) Vergelijk
- hydromorfon (N02AA03) Vergelijk
- morfine (N02AA01) Vergelijk
- morfine (retard) (N02AA01) Vergelijk
- nalbufine (N02AF02) Vergelijk
- oxycodon (N02AA05) Vergelijk
- oxycodon/naloxon (N02AA55) Vergelijk
- pethidine (N02AB02) Vergelijk
- piritramide (N02AC03) Vergelijk
- remifentanil (N01AH06) Vergelijk
- sufentanil (N01AH03) Vergelijk
- tapentadol (N02AX06) Vergelijk
Groepsinformatie
buprenorfine hoort bij de groep Opioïden.
- alfentanil (N01AH02) Vergelijk
- fentanyl (bij doorbraakpijn) (N02AB03) Vergelijk
- fentanyl (parenteraal) (N01AH01) Vergelijk
- fentanyl (transdermaal) (N02AB03) Vergelijk
- hydromorfon (N02AA03) Vergelijk
- morfine (N02AA01) Vergelijk
- morfine (retard) (N02AA01) Vergelijk
- nalbufine (N02AF02) Vergelijk
- oxycodon (N02AA05) Vergelijk
- oxycodon/naloxon (N02AA55) Vergelijk
- pethidine (N02AB02) Vergelijk
- piritramide (N02AC03) Vergelijk
- remifentanil (N01AH06) Vergelijk
- sufentanil (N01AH03) Vergelijk
- tapentadol (N02AX06) Vergelijk
- tramadol (N02AX02) Vergelijk
Groepsinformatie
oxycodon/naloxon hoort bij de groep Opioïden.
- alfentanil (N01AH02) Vergelijk
- buprenorfine (N02AE01) Vergelijk
- fentanyl (bij doorbraakpijn) (N02AB03) Vergelijk
- fentanyl (parenteraal) (N01AH01) Vergelijk
- fentanyl (transdermaal) (N02AB03) Vergelijk
- hydromorfon (N02AA03) Vergelijk
- morfine (N02AA01) Vergelijk
- morfine (retard) (N02AA01) Vergelijk
- nalbufine (N02AF02) Vergelijk
- oxycodon (N02AA05) Vergelijk
- pethidine (N02AB02) Vergelijk
- piritramide (N02AC03) Vergelijk
- remifentanil (N01AH06) Vergelijk
- sufentanil (N01AH03) Vergelijk
- tapentadol (N02AX06) Vergelijk
- tramadol (N02AX02) Vergelijk
Groepsinformatie
pethidine hoort bij de groep Opioïden.
- alfentanil (N01AH02) Vergelijk
- buprenorfine (N02AE01) Vergelijk
- fentanyl (bij doorbraakpijn) (N02AB03) Vergelijk
- fentanyl (parenteraal) (N01AH01) Vergelijk
- fentanyl (transdermaal) (N02AB03) Vergelijk
- hydromorfon (N02AA03) Vergelijk
- morfine (N02AA01) Vergelijk
- morfine (retard) (N02AA01) Vergelijk
- nalbufine (N02AF02) Vergelijk
- oxycodon (N02AA05) Vergelijk
- oxycodon/naloxon (N02AA55) Vergelijk
- piritramide (N02AC03) Vergelijk
- remifentanil (N01AH06) Vergelijk
- sufentanil (N01AH03) Vergelijk
- tapentadol (N02AX06) Vergelijk
- tramadol (N02AX02) Vergelijk